van Biblica1Mijn woorden getuigen van wijsheid, mijn zoon, dus luister goed naar mijn verstandige lessen.2Dan leer je bedachtzaam te leven en kun je mijn wijsheid met anderen delen.3Want de vrouw die niet de jouwe is, fluistert lieve woordjes met haar gladde tong.4Maar trap je erin, dan leer je dat schijn bedriegt, want wat ten slotte overblijft, is bitterheid.5Zij volgt een weg die naar de dood leidt, haar voeten brengen haar rechtstreeks naar de hel.6Haar woorden en daden draaien je een rad voor de ogen, zodat je haast ongemerkt de levensweg verlaat.7Maar, kinderen, luister naar mij en houd je aan wat ik zeg.8Blijf bij haar vandaan en ga niet naar haar huis.9Laat je eer en aanzien niet bij haar achter, stel je beste jaren niet in de waagschaal en lever jezelf niet uit aan meedogenloze mensen.10Geef vreemden niet de kans om op jouw zak te teren en je zuurverdiende geld erdoor te jagen.11Zodat je het ten slotte, wanneer je lichamelijk en geestelijk aan het eind bent,12niet uitschreeuwt: ‘Waarom haatte ik die wijze lessen?13Waarom luisterde ik niet naar vermaning en vergat ik wat mijn leermeesters mij leerden?14Ik had mij bijna diep schuldig gemaakt voor ieders ogen.’15Drink water uit je eigen voorraadvat, helder vocht uit je eigen bron.16Laten je fonteinen niet naar buiten spuiten, noch je waterstromen de straten overspoelen.17Laat ze alleen van jou zijn en deel ze niet met een vreemde.18Je waterbron zal gezegend zijn en wees blij en tevreden met je jonge vrouw.19Zij is lieflijk en charmant. Laten haar borsten je steeds weer het hoofd op hol brengen en laat je overspoelen door haar liefde.20Mijn zoon, waarom zou je het bij een vreemde zoeken en liefde bedrijven met een onbekende?21Want de HERE ontgaat niets en zijn ogen volgen iedereen, waar hij ook gaat.22De goddeloze zal in zijn eigen kwaad verstrikt raken, zijn zonden zullen hem als boeien omknellen.23Hij zal sterven, omdat hij waarschuwing en wijsheid afwees, en ronddwalen in de doolhof van zijn dwaasheden.
1My son, be attentive to my wisdom; incline your ear to my understanding, (Spr 2:1; Spr 4:20; Spr 22:17)2that you may keep discretion, and your lips may guard knowledge. (Spr 1:4; Mal 2:7)3For the lips of a forbidden[1] woman drip honey, and her speech[2] is smoother than oil, (Ps 55:21; Spr 2:16)4but in the end she is bitter as wormwood, sharp as a two-edged sword. (Deut 29:18; Ps 55:21; Ps 57:4; Ps 149:6; Pr 7:26; Jer 9:15; Klaagl 3:15; Klaagl 3:19; Op 8:11)5Her feet go down to death; her steps follow the path to[3] Sheol; (Spr 7:27)6she does not ponder the path of life; her ways wander, and she does not know it. (Spr 4:26; Spr 5:21)7And now, O sons, listen to me, and do not depart from the words of my mouth. (Spr 4:1)8Keep your way far from her, and do not go near the door of her house,9lest you give your honor to others and your years to the merciless,10lest strangers take their fill of your strength, and your labors go to the house of a foreigner, (Ps 127:2)11and at the end of your life you groan, when your flesh and body are consumed, (Ez 24:23)12and you say, “How I hated discipline, and my heart despised reproof! (Ps 107:11; Spr 1:22; Spr 1:25; Spr 1:29; Spr 12:1)13I did not listen to the voice of my teachers or incline my ear to my instructors.14I am at the brink of utter ruin in the assembled congregation.” (Ps 94:17)15Drink water from your own cistern, flowing water from your own well. (Spr 5:18; Spr 9:17; Hoogl 4:12; Hoogl 4:15; Jer 2:13)16Should your springs be scattered abroad, streams of water in the streets? (Ps 68:26; Jer 9:21; Zach 8:5)17Let them be for yourself alone, and not for strangers with you. (Spr 14:10)18Let your fountain be blessed, and rejoice in the wife of your youth, (Deut 24:5; Spr 5:15; Mal 2:14)19a lovely deer, a graceful doe. Let her breasts fill you at all times with delight; be intoxicated[4] always in her love. (Hoogl 2:9; Hoogl 2:17; Hoogl 8:14; Jer 31:14)20Why should you be intoxicated, my son, with a forbidden woman and embrace the bosom of an adulteress?[5] (Spr 2:16)21For a man’s ways are before the eyes of the Lord, and he ponders[6] all his paths. (Job 14:16; Ps 11:4; Ps 119:168; Spr 5:6; Hos 7:2; Heb 4:13)22The iniquities of the wicked ensnare him, and he is held fast in the cords of his sin. (Ps 7:15; Spr 6:2)23He dies for lack of discipline, and because of his great folly he is led astray. (Job 4:21; Job 12:24)