de Biblica1¡Vengan, cantemos al SEÑOR con júbilo! Aclamaremos a la roca de nuestra salvación.2Vayamos ante él con corazón agradecido. Cantémosle salmos de alabanza.3Porque el SEÑOR es un gran Dios, el gran Rey de todos los dioses.4En sus manos están los abismos de la tierra, suyas son las cumbres de los montes.5Suyo es el mar porque él lo hizo; con sus manos formó la tierra firme.6Vamos, arrodillémonos ante el SEÑOR nuestro hacedor,7porque él es nuestro Dios. Nosotros somos el pueblo al que él vigila, ovejas de su rebaño a las que cuida. ¡Ah, que hoy escucharan ustedes su llamado y acudieran a él!8No endurezcan su corazón como lo hizo Israel en el desierto, en Meribá y Masá.9Porque allí sus padres dudaron de mí y me pusieron a prueba, a pesar de haber visto mis obras. ¡Cómo abusaron de mi paciencia con sus quejas!10«Cuarenta años estuve enojado con ellos, y dije: “Son un pueblo cuyo corazón está muy lejos de mí. No quieren hacer lo que les digo”.11Así que, en mi enojo, hice un juramento: “Jamás entrarán en mi reposo”».
Salmo 95
Het Boek
de Biblica1Kom, laten wij lofliederen zingen tot eer van de HERE, laten wij Hem loven, want Hij is de rots van ons heil.2Laten wij met lofliederen naar Hem toegaan, met snaarinstrumenten Hem prijzen.3De HERE is een machtige God, de grote Koning. Er is niemand zoals Hij.4Hij beheerst de diepten van deze schepping en reikt met zijn hand tot aan de toppen van de bergen.5De zee en het land zijn van Hem, want Hij heeft beide gemaakt.6Kom, laten wij ons buigen, knielen en ons neerwerpen voor de HERE, die ons heeft gemaakt.7Hij is onze God en wij horen bij het volk dat Hij leidt. Als schapen volgen wij Hem. Luister toch elke dag naar wat Hij u zegt.8‘Wees niet koppig, zoals de mensen bij Massa en Meriba, indertijd in de woestijn.9Uw voorouders hebben Mij toen uitgedaagd. Zij stelden Mij op de proef, hoewel zij mijn macht hadden gezien in wat Ik deed.10Veertig jaar lang heeft uw volk Mij moeite gegeven. Ik ergerde Mij aan hen. Ten slotte zei Ik: “Dit volk loopt voortdurend van Mij weg, het wil Mij niet volgen.”11Daarom heb Ik, toen Ik toornig was, gezworen dat het geen rust bij Mij zou vinden.’