Psalm 112

Het Boek

van Biblica
1 Prijs de HERE! Gelukkig is ieder die ontzag heeft voor de HERE en van harte bereid is zijn geboden na te volgen.2 Zijn nageslacht zal op aarde machtig worden. Alle oprechte mensen worden gezegend.3 De HERE voorziet hen van alles wat zij nodig hebben en rijkdom wordt hun deel. Zijn rechtvaardigheid houdt eeuwig stand.4 God laat zijn licht schijnen voor de gelovigen, ondanks de duisternis waarin zij soms leven. Hij geeft hun genade en recht en ook zijn liefdevolle meeleven.5 Iemand die zich om anderen bekommert en leent waar dat nodig is en eerlijk zaken doet, zal het goed gaan.6 Hij zal sterk in het leven staan. De Here zal aan hem denken.7 Hij is niet bang voor kwaadsprekers. In zijn hart is rust en vrede, hij vertrouwt volledig op de HERE.8 Zijn hele houding is onwankelbaar en angst kent hij niet. Zijn tegenstanders bekijkt hij met blijdschap.9 Hij geeft veel weg aan de armen, zijn rechtvaardig handelen houdt voor altijd stand, met blijdschap en eer wordt hij omringd.10 De ongelovige ergert zich aan hem als hij dat alles ziet. Hij knarst met zijn tanden, machteloos. Wat de goddelozen willen, wordt altijd tenietgedaan.

Psalm 112

Lutherbibel 2017

van Deutsche Bibelgesellschaft
1 Halleluja! Wohl dem, der den HERRN fürchtet, der große Freude hat an seinen Geboten! (Ps 1:2; Spr 20:7)2 Sein Geschlecht wird gewaltig sein im Lande; die Kinder der Frommen werden gesegnet sein.3 Reichtum und Fülle wird in ihrem Hause sein, und ihre Gerechtigkeit bleibt ewiglich.4 Den Frommen geht das Licht auf in der Finsternis, gnädig, barmherzig und gerecht.5 Wohl dem, der barmherzig ist und gerne leiht und das Seine tut, wie es recht ist!6 Denn er wird niemals wanken; der Gerechte wird nimmermehr vergessen.7 Vor schlimmer Kunde fürchtet er sich nicht; sein Herz hofft unverzagt auf den HERRN.8 Sein Herz ist getrost und fürchtet sich nicht, bis er auf seine Feinde herabsieht. (Ps 91:8)9 Er streut aus und gibt den Armen; / seine Gerechtigkeit bleibt ewiglich. Sein Horn wird erhöht mit Ehren. (2 Cor 9:9)10 Der Frevler wird’s sehen und es wird ihn verdrießen; / mit den Zähnen wird er knirschen und vergehen. Denn was die Frevler wollen, das wird zunichte.