Psalm 129

Het Boek

van Biblica
1 Een bedevaartslied. Laat Israël het volgende zeggen: sinds de tijd dat ons volk ontstond, zijn wij onderdrukt.2 Van het begin af aan hebben zij ons in moeilijkheden gebracht, maar zij hebben ons niet overwonnen.3 Zij hebben ons onderdrukt en zelfs gemarteld.4 Maar de HERE, die rechtvaardig oordeelt, heeft de touwen waarmee de ongelovigen ons hadden vastgebonden, doorgesneden.5 Alle volken die Jeruzalem haten, zullen te kijk worden gezet en wegvluchten.6 Zij lijken op gras dat op de daken groeit en al is verdord voor het wordt uitgetrokken.7 Het kan zelfs niet meer als hooi dienen.8 Voor zulke mensen geldt niet de zegenwens: ‘Ik bid dat de HERE u zegent.’ Ook niet: ‘Wij zegenen u in de naam van de HERE.’

Psalm 129

English Standard Version

van Crossway
1 A Song of Ascents. “Greatly[1] have they afflicted me from my youth”— let Israel now say— (Ex 1:14; Ri 3:8; Ri 3:14; Ri 4:3; Ri 6:2; Ri 10:8; Ps 120:1; Ps 124:1; Jes 47:12; Jer 2:2; Jer 22:21; Hos 2:15)2 “Greatly have they afflicted me from my youth, yet they have not prevailed against me. (Ps 129:1; 2 Cor 4:8)3 The plowers plowed upon my back; they made long their furrows.” (Jes 50:6; Jes 51:23; Mi 3:12)4 The Lord is righteous; he has cut the cords of the wicked. (Ps 2:3)5 May all who hate Zion be put to shame and turned backward! (Ps 35:4)6 Let them be like the grass on the housetops, which withers before it grows up, (2 Kon 19:26; Job 8:12; Ps 37:2; Jes 37:27)7 with which the reaper does not fill his hand nor the binder of sheaves his arms,8 nor do those who pass by say, “The blessing of the Lord be upon you! We bless you in the name of the Lord!” (Ruth 2:4; Ps 118:26)