de Biblica1Quiero alabarte, Señor, con todo el corazón, y contar todas tus maravillas.2Quiero alegrarme y regocijarme en ti, y cantar salmos a tu nombre, oh Altísimo.3Mis enemigos retroceden; tropiezan y perecen ante ti.4Porque tú me has hecho justicia, me has vindicado; tú, juez justo, ocupas tu trono.5Reprendiste a los paganos, destruiste a los malvados; ¡para siempre borraste su memoria!6Desgracia sin fin cayó sobre el enemigo; arrancaste de raíz sus ciudades, y hasta su recuerdo se ha desvanecido.7Pero el Señor reina por siempre; para emitir juicio ha establecido su trono.8Juzgará al mundo con justicia; gobernará a los pueblos con equidad.9El Señor es refugio de los oprimidos; es su baluarte en momentos de angustia.10En ti confían los que conocen tu nombre, porque tú, Señor, jamás abandonas a los que te buscan.11Canten salmos al Señor, el rey de Sión; proclamen sus proezas entre las naciones.12El vengador de los inocentes[1] se acuerda de ellos; no pasa por alto el clamor de los afligidos.13Ten compasión de mí, Señor; mira cómo me afligen los que me odian. Sácame de las puertas de la muerte,14para que en las puertas de Jerusalén[2] proclame tus alabanzas y me regocije en tu salvación.15Han caído los paganos en la fosa que han cavado; sus pies quedaron atrapados en la red que ellos mismos escondieron.16Al Señor se le conoce porque imparte justicia; el malvado cae en la trampa que él mismo tendió. Higaión. Selah17Bajan al sepulcro los malvados, todos los paganos que de Dios se olvidan.18Pero no se olvidará para siempre al necesitado, ni para siempre se perderá la esperanza del pobre.19¡Levántate, Señor! No dejes que el hombre prevalezca; ¡haz que las naciones comparezcan ante ti!20Infúndeles terror, Señor; ¡que los pueblos sepan que son simples mortales! Selah
Salmo 9
Het Boek
de Biblica1Een psalm van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van ‘De dood van de zoon.’2HERE, ik prijs U met mijn hele hart. Ik vertel iedereen over de geweldige dingen die U doet.3Ik loop over van blijdschap en vreugde dankzij U. Over U wil ik zingen, U bent God, de Allerhoogste!4In uw nabijheid zullen al mijn vijanden neervallen en omkomen.5U hebt mijn eerherstel bewerkt en mij bevestiging gegeven. Vanaf uw troon hebt U het recht laten zegevieren.6De volken hebt U bedreigd en de slechte mensen vernietigd, zodat hun namen voor eeuwig zijn uitgewist.7De vijanden zijn voor eeuwig veroordeeld! De HERE zal hun steden vernietigen. Zelfs de herinnering eraan zal vervagen.8Maar de HERE zal eeuwig leven9en op zijn rechterstoel de volken van deze aarde rechtvaardig oordelen.10Ieder die wordt verdrukt, mag bij Hem komen. Hij is een schuilplaats voor wie in nood is.11Ieder die uw liefde en genade kent, HERE, zal zich voor hulp tot U richten. U laat iemand die zijn vertrouwen op U stelt niet in de steek.12Prijs de HERE die in Jeruzalem woont. Laat de hele wereld horen over zijn onvergetelijke daden.13Hij die elke moord zal wreken, heeft een open oor voor hen die Hem aanroepen om recht te vinden. Als mensen in de problemen zitten en zijn hulp inroepen, negeert Hij hun gebeden niet.14HERE, heb medelijden met mij. Ziet U wel hoe ik lijd door hen die mij haten? Ruk mij weg voor de kaken van de dood,15dan kan ik weer openlijk uw lof zingen en vol vreugde in Jeruzalem vertellen hoe U bevrijding brengt.16De tegenstanders zijn in de kuil gevallen die zij voor anderen groeven, ze zijn in hun eigen val gelopen!17De HERE is beroemd om de wijze waarop Hij de slechte mensen met hun eigen wapens straft! Overdenk dit eens rustig!18De goddeloze zal eenmaal naar het dodenrijk gaan. Zo vergaat het ook de volken die de HERE vergeten.19De armen zullen niet langer worden vergeten, hun verwachting zal niet meer de bodem ingeslagen worden.20Kom, HERE, berecht en straf de volken, laat hen niet over U zegevieren!21Laat hen maar beven van angst, zet ze maar op hun plaats, zodat zij beseffen dat zij mensen zijn!