Su navegador no está actualizado. Si ERF Bibleserver es muy lento, por favor, actualice su navegador.

Iniciar sesión
... y use todas las características!

  • Leer1. Mose 3
  • Notas
  • Etiquetas
  • Me gusta
  • Historial
  • Diccionarios
  • Plan de lectura
  • Gráficos
  • Videos
  • Ocasiones especiales
  • Donar
  • Blog
  • Boletín informativo
  • Colaborador
  • Ayuda
  • Contacto
  • Habilidad de Alexa
  • Para Webmasters
  • Política de privacidad
  • Accessibility Statement
  • Reglamento general de protección de datos (RGPD)
  • Imprimir
  • Language: español
© 2025 ERF
Regístrese gratis

Mateo 14

Nueva Versión Internacional

de Biblica

Decapitación de Juan el Bautista

1 En aquel tiempo Herodes el tetrarca se enteró de lo que decían de Jesús, 2 y comentó a sus sirvientes: «¡Ése es Juan el Bautista; ha resucitado! Por eso tiene poder para realizar milagros.» 3 En efecto, Herodes había arrestado a Juan. Lo había encadenado y metido en la cárcel por causa de Herodías, esposa de su hermano Felipe. 4 Es que Juan había estado diciéndole: «La ley te prohíbe tenerla por esposa.» 5 Herodes quería matarlo, pero le tenía miedo a la gente, porque consideraban a Juan como un profeta. 6 En el cumpleaños de Herodes, la hija de Herodías bailó delante de todos; y tanto le agradó a Herodes 7 que le prometió bajo juramento darle cualquier cosa que pidiera. 8 Instigada por su madre, le pidió: «Dame en una bandeja la cabeza de Juan el Bautista.» 9 El rey se entristeció, pero a causa de sus juramentos y en atención a los invitados, ordenó que se le concediera la petición, 10 y mandó decapitar a Juan en la cárcel. 11 Llevaron la cabeza en una bandeja y se la dieron a la muchacha, quien se la entregó a su madre. 12 Luego llegaron los discípulos de Juan, recogieron el cuerpo y le dieron sepultura. Después fueron y avisaron a Jesús. 

Jesús alimenta a los cinco mil

13 Cuando Jesús recibió la noticia, se retiró él solo en una barca a un lugar solitario. Las multitudes se enteraron y lo siguieron a pie desde los poblados. 14 Cuando Jesús desembarcó y vio a tanta gente, tuvo compasión de ellos y sanó a los que estaban enfermos. 15 Al atardecer se le acercaron sus discípulos y le dijeron: —Éste es un lugar apartado y ya se hace tarde. Despide a la gente, para que vayan a los pueblos y se compren algo de comer. 16 —No tienen que irse —contestó Jesús—. Denles ustedes mismos de comer. 17 Ellos objetaron: —No tenemos aquí más que cinco panes y dos pescados. 18 —Tráiganmelos acá —les dijo Jesús. 19 Y mandó a la gente que se sentara sobre la hierba. Tomó los cinco panes y los dos pescados y, mirando al cielo, los bendijo. Luego partió los panes y se los dio a los discípulos, quienes los repartieron a la gente. 20 Todos comieron hasta quedar satisfechos, y los discípulos recogieron doce canastas llenas de pedazos que sobraron. 21 Los que comieron fueron unos cinco mil hombres, sin contar a las mujeres y a los niños. 

Jesús camina sobre el agua

22 En seguida Jesús hizo que los discípulos subieran a la barca y se le adelantaran al otro lado mientras él despedía a la multitud. 23 Después de despedir a la gente, subió a la montaña para orar a solas. Al anochecer, estaba allí él solo, 24 y la barca ya estaba bastante lejos[1] de la tierra, zarandeada por las olas, porque el viento le era contrario. 25 En la madrugada,[2] Jesús se acercó a ellos caminando sobre el lago. 26 Cuando los discípulos lo vieron caminando sobre el agua, quedaron aterrados. —¡Es un fantasma! —gritaron de miedo. 27 Pero Jesús les dijo en seguida: —¡Cálmense! Soy yo. No tengan miedo. 28 —Señor, si eres tú —respondió Pedro—, mándame que vaya a ti sobre el agua. 29 —Ven —dijo Jesús. Pedro bajó de la barca y caminó sobre el agua en dirección a Jesús. 30 Pero al sentir el viento fuerte, tuvo miedo y comenzó a hundirse. Entonces gritó: —¡Señor, sálvame! 31 En seguida Jesús le tendió la mano y, sujetándolo, lo reprendió: —¡Hombre de poca fe! ¿Por qué dudaste? 32 Cuando subieron a la barca, se calmó el viento. 33 Y los que estaban en la barca lo adoraron diciendo: —Verdaderamente tú eres el Hijo de Dios. 34 Después de cruzar el lago, desembarcaron en Genesaret. 35 Los habitantes de aquel lugar reconocieron a Jesús y divulgaron la noticia por todos los alrededores. Le llevaban todos los enfermos, 36 suplicándole que les permitiera tocar siquiera el borde de su manto, y quienes lo tocaban quedaban sanos. 

La Santa Biblia, Nueva Versión Internacional® NVI®
Copyright © 1999 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.

Mateo 14

Het Boek

de Biblica

Johannes de Doper onthoofd

1 Toen Herodes, de gouverneur van Galilea, over Jezus hoorde, 2 zei hij tegen zijn dienaars: ‘Dat moet Johannes de Doper zijn, die weer levend is geworden. Daarom kan Hij al die wonderen doen.’ 3 Herodes had Johannes namelijk gearresteerd en op aandringen van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, gevangengezet. 4 Want Johannes had tegen hem gezegd dat hij niet met haar mocht samenleven. 5 Daarom had hij Johannes willen doden. Maar hij durfde het niet uit angst voor een opstand. Het volk geloofde dat Johannes een profeet was. 6 Op de verjaardag van Herodes kwam de dochter van Herodias de feestzaal binnen en danste voor de gasten. 7 Herodes vond het zo mooi, dat hij beloofde haar te zullen geven wat zij verlangde. ‘Ik zweer het je,’ zei hij. 8 Op aanraden van haar moeder vroeg zij om het hoofd van Johannes de Doper, op een schaal. 9 Herodes vond dit heel erg, maar kon er niet onderuit. Al zijn gasten hadden gehoord welke eed hij had gezworen. 10 Daarom gaf hij bevel het hoofd van Johannes te halen. Johannes werd in de gevangenis onthoofd. 11 Zijn hoofd werd op een schaal binnengebracht en aan het meisje gegeven. En het meisje gaf het aan haar moeder. 12 Later kwamen Johannesʼ leerlingen het lichaam halen en begroeven het. Zij gingen ook naar Jezus toe om Hem te vertellen wat er gebeurd was. 

Vijf broden en twee vissen

13 Bij het horen van dit nieuws stapte Jezus in een boot en ging naar een afgelegen plaats om alleen te zijn. Maar de mensen zagen waar Hij naar toe ging en vanuit de steden liepen zij Hem achterna. 14 Toen Jezus terugkwam, stonden al die mensen Hem op te wachten. Hij kreeg medelijden met hen en genas allen die ziek waren. 15 Tegen de avond kwamen zijn leerlingen bij Hem en zeiden: ‘Het is al lang tijd om te eten en hier is niets te krijgen. Er woont hier niemand. U moet de mensen maar wegsturen. Dan kunnen zij naar de dorpen gaan en daar eten kopen.’ 16 Jezus antwoordde: ‘Dat hoeft niet. Geven júllie hun maar te eten.’ 17 ‘Hoe dan?’ vroegen zij. ‘Het enige wat wij hebben, zijn vijf broden en twee vissen.’ 18 ‘Breng die maar hier,’ zei Hij. 19 Hij zei tegen de mensen dat zij in het gras moesten gaan zitten. Daarna nam Hij de vijf broden en de twee vissen, keek naar de hemel en dankte God. Hij brak de broden in stukken en gaf deze aan zijn leerlingen. En zij gaven ze weer aan de mensen. 20 Iedereen kon zoveel eten als hij wilde. Er bleef zelfs nog over: twaalf manden vol. 21 En er waren maar liefst vijfduizend mannen, dus vrouwen en kinderen niet meegerekend. 

Jezus loopt over het water

22 Hierna zei Hij tegen zijn leerlingen dat zij met de boot moesten overvaren naar de andere kant van het meer. Hij zou komen wanneer Hij de mensen zou hebben weggestuurd. 23 Toen iedereen weg was, ging Hij alleen de berg op om te bidden. 24 Het werd donker en de leerlingen waren al ver op het meer. Zij kwamen niet erg vooruit door de harde tegenwind en de hoge golven. 25 Tegen het eind van de nacht liep Jezus over het water naar hen toe. 26 Zij schreeuwden van angst en dachten dat het een spook was. 27 Hij stelde hen gerust. ‘Wees maar niet bang, Ik ben het.’ 28 Petrus riep: ‘Here, als U het werkelijk bent, zeg dan dat ik over het water naar U toe moet komen!’ 29 ‘Kom maar!’ riep Jezus. 30 Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar hij besefte ineens dat er een heel harde wind stond. De schrik sloeg hem om het hart en hij begon te zinken. ‘Here, help mij!’ schreeuwde hij. 31 Jezus stak hem zijn hand toe en trok hem uit het water. ‘Och, twijfelaar,’ zei Hij, ‘waarom heb je zo weinig vertrouwen in Mij?’ 32 Zodra zij in de boot stapten, ging de wind liggen. 33 De anderen bogen zich vol ontzag voor Jezus neer. ‘U bent werkelijk de Zoon van God!’ zeiden zij. 34 Zij legden aan in Gennesareth. 35 Het nieuws dat Jezus er was, ging als een lopend vuurtje door het hele gebied, want Hij was herkend door enkele mensen die op de oever stonden. Van alle kanten werden er zieken bij Hem gebracht. 36 Zij smeekten of ze Hem mochten aanraken, al was het maar de zoom van zijn mantel. Allen die dat deden werden helemaal gezond. 

Het Boek TM
Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc.
Used with permission. All rights reserved worldwide.

“Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.