Salmo 22

Nueva Biblia Viva

de Biblica
1 ¡Dios mío, Dios mío! ¿Por qué me has abandonado? ¿Por qué te niegas a ayudarme y ni siquiera escuchas mis gemidos?2 Cada día clamo a ti, mi Dios, pero tú no me respondes; clamo de noche pero no hallo reposo.3 Pero tú eres santo, tú eres rey, ¡tú eres la alabanza de Israel!4 Ellos confiaron en ti y tú los libraste.5 Escuchaste su clamor y los salvaste; jamás quedaron defraudados cuando buscaron tu ayuda.6 Pero yo sólo soy un gusano y no un ser humano; la gente se burla de mí, el pueblo me desprecia.7 Cuantos me miran se ríen de mí, se mofan y se encogen de hombros, diciendo:8 «Este es aquel que se encomendó al SEÑOR, ¡pues que el SEÑOR lo salve! Si el SEÑOR lo ama tanto, ¡que el SEÑOR lo libere!».9 Pero tú me sacaste del vientre materno; me hiciste reposar confiado en el regazo de mi madre.10 Desde antes de mi nacimiento he sido puesto a tu cuidado; desde el mismo momento en que nací, has sido tú mi Dios.11 No me abandones ahora, cuando la tribulación está próxima y ningún otro puede ayudarme.12 Temibles enemigos me rodean, fuertes como manada de enormes toros de Basán.13 Se me vienen encima con las fauces abiertas, como leones al asaltar su presa.14 Mi fuerza se escurrió como agua y tengo todos los huesos descoyuntados. Mi corazón se derrite como cera;15 mi fuerza se ha secado como una teja quemada por el sol; la lengua se me pega al paladar, porque me has echado en el polvo de la muerte.16 Mis enemigos me rodean, me rodean como perros en jauría; me ha cercado una banda de malvados; me han traspasado las manos y los pies.17 Puedo contar cada uno de mis huesos. Miro cómo brillan de regocijo los ojos de esos malvados;18 se reparten entre ellos mis vestidos; juegan a los dados por mi ropa.19 SEÑOR, ¡no te quedes lejos! ¡Oh Dios, fuerza mía, apresúrate a socorrerme!20 Rescátame de la muerte; libra mi vida de todos estos perros.21 Sálvame de las fauces de estos leones y de los cuernos de estos toros salvajes.22 Ante todos mis hermanos te alabaré; me levantaré ante la congregación y daré testimonio de las maravillas que has hecho.23 «Alaben al SEÑOR, los que le temen», diré yo; ¡Hónrenlo descendientes de Jacob! ¡Adórenlo descendientes de Israel!24 Porque no ha desdeñado mi clamor ni mi profunda desesperación; no me ha vuelto la espalda ni se ha alejado. Cuando clamé a él, me escuchó y acudió.25 Me levantaré y te alabaré delante de todo el pueblo. Públicamente cumpliré mis votos en presencia de cuantos te adoran.26 Los pobres comerán y se saciarán; cuantos busquen al SEÑOR lo hallarán. De gozo constante tendrán lleno el corazón.27 Todos en esta tierra lo verán y se volverán al SEÑOR. Y la gente de todas las naciones lo adorará.28 Porque del SEÑOR es el reino y él gobierna sobre las naciones.29 Los ricos de la tierra festejarán y le adorarán, todo mortal nacido para morir, se postrará ante él y lo adorará.30 También nuestros hijos le servirán, porque de nuestros labios oirán las maravillas del SEÑOR.31 Generaciones no nacidas aún oirán las maravillas que Dios hizo por nosotros.

Salmo 22

Het Boek

de Biblica
1 Een psalm van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van ‘De hinde in de morgenstond.’2 O God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? Ik schreeuw om uitkomst, maar die is ver van mij. Ik huil om hulp.3 O mijn God, ik roep overdag naar U, maar krijg geen antwoord. Ook ʼs nachts roep ik, maar ik krijg geen rust.4 U bent de heilige God, Israël eert U en brengt U hulde:5 op U vertrouwden onze voorouders en U redde hen.6 Zij riepen naar U en U hielp hen. U hebt hun vertrouwen niet beschaamd.7 Maar ik lijk meer op een worm dan op een man, mensen bespotten mij en het volk kijkt verachtelijk op mij neer.8 Ieder die mij ziet, lacht mij uit. Zij grijnzen verachtelijk en zeggen hoofdschuddend:9 ‘Breng het toch bij de HERE, laat Hij u verlossen. Hij zal u vast wel redden, Hij houdt immers van u?’10 U, HERE, liet mij ter wereld komen. U legde mij veilig aan de borst van mijn moeder.11 Bij mijn geboorte werd ik aan U opgedragen, al sinds die tijd bent U mijn God.12 Laat er dan niet zoʼn afstand zijn tussen U en mij, want ik zit diep in de problemen en geen mens helpt mij.13 Ik sta midden tussen een hele groep stieren en ben omsingeld door buffels van Basan.14 Zij brullen tegen mij, met wijd geopende bekken. Het lijken verscheurende, brullende leeuwen.15 Ik voel mij als water dat wegloopt, al mijn beenderen zijn ontwricht. Mijn hart lijkt op gesmolten was, ik voel het bijna niet meer kloppen.16 Mijn keel is uitgedroogd en lijkt op een droge scherf. Mijn tong kleeft aan mijn verhemelte, ik heb het gevoel of U mij in het stof van de dood legt.17 Er staan honden om mij heen, misdadigers omringen mij. Zij doorsteken mijn handen en voeten.18 Ik kan mijn beenderen tellen. Zij vermaken zich door naar mij te komen kijken.19 Zij verdelen mijn kleren onder elkaar en loten wie mijn mantel mag hebben.20 HERE, blijf toch niet zo ver van mij af staan. Kom snel bij mij en help mij! U bent immers mijn kracht?21 Red mijn leven en voorkom dat ik door het zwaard word gedood. Ik ben eenzaam zonder U. Wend het geweld van deze honden van mij af.22 Bevrijd mij uit de muil van de leeuw en bescherm mij tegen de horens van de buffels. U hebt mij antwoord gegeven!23 Ik zal mijn broeders uw naam bekendmaken, te midden van de gelovigen zal ik een lied zingen tot uw eer!24 U die ontzag voor de HERE hebt, prijs zijn naam. Verhoog Hem, volk van Israël, heb diep ontzag voor de HERE, volk van Israël!25 Want Hij veracht de zwakke niet. Hij is niet te goed om te helpen. Hij hoort het wanneer Hij te hulp wordt geroepen.26 Te midden van vele gelovigen zal ik U lofprijzen. Mijn geloften zal ik nakomen tegenover ieder die leeft in ontzag voor God.27 De armen zullen te eten hebben en geen honger meer kennen. Zij die de HERE zoeken, zullen Hem loven en prijzen. Moge het u altijd goed gaan.28 Over de hele wereld zal men de HERE leren kennen en zich tot Hem bekeren. Alle volken zullen voor U buigen.29 Het Koninkrijk is van de HERE, Hij heerst over alle volken.30 Over de hele wereld zullen rijke mensen Hem aanbidden. Maar ook arme mensen, die zichzelf amper in het leven kunnen houden, knielen voor Hem neer.31 Het nageslacht zal Hem dienen en ieder vertelt zijn kinderen over Hem.32 Zij zullen zijn recht en goedheid doorgeven aan allen die nog geboren moeten worden, omdat Hij alles heeft volbracht.