1Desde mi juventud mis enemigos me han perseguido —que lo repita ahora Israel—2Desde mi juventud mis enemigos me han perseguido, pero no han logrado acabar conmigo.3Mi espalda está cubierta de heridas, como si hubieran pasado un arado sobre ella y hecho surcos.4Pero el SEÑOR es bueno; me ha librado de las ataduras de los malvados.5Que retrocedan avergonzados todos los que odian a Sion.6Que sean como la hierba en el techo, que antes de crecer se marchita;7que no llena las manos del segador ni el regazo del que cosecha.8Que al pasar nadie les diga: «La bendición del SEÑOR sea con ustedes; los bendecimos en el nombre del SEÑOR».
Salmo 129
Het Boek
de Biblica1Een bedevaartslied. Laat Israël het volgende zeggen: sinds de tijd dat ons volk ontstond, zijn wij onderdrukt.2Van het begin af aan hebben zij ons in moeilijkheden gebracht, maar zij hebben ons niet overwonnen.3Zij hebben ons onderdrukt en zelfs gemarteld.4Maar de HERE, die rechtvaardig oordeelt, heeft de touwen waarmee de ongelovigen ons hadden vastgebonden, doorgesneden.5Alle volken die Jeruzalem haten, zullen te kijk worden gezet en wegvluchten.6Zij lijken op gras dat op de daken groeit en al is verdord voor het wordt uitgetrokken.7Het kan zelfs niet meer als hooi dienen.8Voor zulke mensen geldt niet de zegenwens: ‘Ik bid dat de HERE u zegent.’ Ook niet: ‘Wij zegenen u in de naam van de HERE.’