Psalm 74 | Het Boek :: ERF Bibleserver

Het Boek

1 Een leerzaam gedicht van Asaf. O God, waarom stuurt U ons bij U weg? Waarom ontbrandt uw toorn tegen ons, de schapen van uw kudde? 2 Houd toch in gedachten dat wij van U zijn, U hebt ons volk uitgekozen als uw eigen volk. En in Jeruzalem hebt U uw woning gekozen. 3 Kom toch naar de puinhopen en kijk hoe uw tegenstanders uw heilig huis hebben verwoest. 4 Zij maakten lawaai in uw tempel en hebben er hun eigen afgoden neergezet. 5 Het leek wel of er iemand met een bijl was tekeergegaan. 6 Met allerlei werktuigen hebben zij het houtsnijwerk in uw tempel vernield. 7 Zij hebben de tempel in brand gestoken en uw woning helemaal platgebrand, nu is het geen heilige plaats meer. 8 Zij maakten plannen om het hele volk te onderdrukken en hebben alle heiligdommen in het land verbrand. 9 Nu hebben wij geen zichtbare tekenen van de eredienst meer en er is geen profeet meer te bekennen. Niemand van ons weet hoelang dit nog moet duren. 10 Hoelang zal de vijand nog de spot met ons drijven, o God? Zal hij U altijd blijven bespotten? 11 Waarom doet U niets? Waarom slaat U hen niet neer? Uw hand is toch machtig? Vernietig hen toch! 12 Toch is God al sinds mensenheugenis onze Koning! Hij zorgt overal voor bevrijding. 13 U hebt de zee gespleten door uw kracht, U hebt de zeemonsters vernietigd. 14 U hebt de koppen van het zeemonster Leviatan vermorzeld en als voedsel aan de dieren in de woestijn gegeven. 15 U laat bronnen en beken ontspringen en stromen, U laat ook de altijd stromende rivieren opdrogen. 16 De dag is van U en ook de nacht is uw bezit. U hebt het licht en de zon geschapen. 17 U hebt de grenzen van land en water vastgesteld. Zomer en winter hebt U gemaakt. 18 Kijk toch eens, HERE, hoe de tegenstanders U bespotten, dit dwaze volk wil niet naar U luisteren. 19 Bescherm uw volk tegen de heidenen, lever uw volk niet aan hen uit. Spaar het leven van uw volgelingen, die er jammerlijk aan toe zijn. 20 Denk aan het verbond dat U met hen sloot, want overal steekt het geweld de kop op. 21 Stel hen die onderdrukt worden, niet teleur. Laten de armen en verdrukten reden hebben uw naam te loven en te prijzen. 22 Kom er toch bij, o God! Voert U de strijd voor ons. En denk eraan hoe die dwaze ongelovigen U de hele dag bespotten. 23 Vergeet niet hoe uw vijanden tegen U schreeuwen, hoe zij die niet bij U willen horen, tegen U tieren. Het stijgt allemaal omhoog tot U.

Lutherbibel 2017

van Deutsche Bibelgesellschaft

Klage über das verwüstete Heiligtum

1 Eine Unterweisung Asafs. Gott, warum verstößest du uns für immer und bist so zornig über die Schafe deiner Weide? 2 Gedenke an deine Gemeinde, die du vorzeiten erworben und dir zum Erbteil erlöst hast, an den Berg Zion, auf dem du wohnest. (Ps 76:3) 3 Richte doch deine Schritte zu dem, / was so lange wüste liegt. Der Feind hat alles verheert im Heiligtum. 4 Deine Widersacher brüllen in deinem Hause und stellen ihre Banner auf als Zeichen des Sieges. 5 Hoch sieht man Äxte sich heben wie im Dickicht des Waldes. 6 Sie zerschlagen all sein Schnitzwerk mit Beilen und Hacken. 7 Sie verbrennen dein Heiligtum, bis auf den Grund entweihen sie die Wohnung deines Namens. (2 Kon 25:9) 8 Sie sprechen in ihrem Herzen: / Lasst uns sie allesamt unterdrücken! Sie verbrennen alle Gotteshäuser im Lande. 9 Unsere Zeichen sehen wir nicht, / kein Prophet ist mehr da, und keiner ist bei uns, der wüsste, wie lange. 10 Ach, Gott, wie lange soll der Widersacher schmähen und der Feind deinen Namen immerfort lästern? 11 Warum ziehst du deine Hand zurück? Nimm deine Rechte aus dem Gewand und mach ein Ende! 12 Gott ist ja mein König von alters her, der alle Hilfe tut, die auf Erden geschieht. 13 Du hast das Meer aufgewühlt durch deine Kraft, zerschmettert die Köpfe der Drachen über den Wassern. (Ex 15:8; Jes 27:1) 14 Du hast die Köpfe des Leviatan zerschlagen und ihn zum Fraß gegeben dem wilden Getier. (Job 40:25) 15 Du hast Quellen und Bäche hervorbrechen lassen und ließest starke Ströme versiegen. 16 Dein ist der Tag, dein auch die Nacht; du hast Gestirn und Sonne die Bahn gegeben. (Ps 104:19) 17 Du hast allem Land seine Grenze gesetzt; Sommer und Winter hast du gemacht. 18 So gedenke doch, dass der Feind den HERRN schmäht und ein törichtes Volk deinen Namen lästert. 19 Gib deine Taube nicht den Tieren preis; das Leben deiner Elenden vergiss nicht für immer. 20 Schau auf den Bund; denn die dunklen Winkel des Landes sind Stätten voller Gewalt. 21 Lass den Geringen nicht beschämt davongehen, lass die Armen und Elenden rühmen deinen Namen. 22 Mach dich auf, Gott, und führe deine Sache; gedenke an die Schmach, die dir täglich von den Toren widerfährt. (Ps 14:1) 23 Vergiss nicht das Geschrei deiner Feinde; das Toben deiner Widersacher wird je länger, je größer.