Psalm 2

Het Boek

van Biblica
1 Wat zijn de ongelovige volken toch dwaas om tegen de HERE op te staan! Het is onbegrijpelijk dat deze mensen proberen God te slim af te zijn!2 De machthebbers van deze wereld hebben hun hoofden bijeengestoken en de leiders spannen samen tegen de HERE en zijn gezalfde.3 ‘Kom op,’ zeggen zij, ‘laten wij onze boeien verbreken en onszelf bevrijden uit deze slavernij van God.’4 Maar God in de hemel lacht wanneer Hij hen hoort. De Here bespot hun dwaze plannen.5 Hij zal hen in zijn toorn aanspreken. Zij zullen van angst voor Hem ineenkrimpen.6 ‘Dit is de Koning die Ik heb aangesteld,’ verklaart de HERE dan, ‘en Ik heb Hem in Jeruzalem, mijn heilige stad, een troon gegeven.’7 De Uitverkorene van de HERE antwoordt vervolgens: ‘Ik zal de eeuwige bedoeling van de HERE bekendmaken, want Hij heeft tegen Mij gezegd: “Jij bent mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven.8 Vraag Mij wat Je wilt en Ik zal Je alle volken in bezit geven.9 Heers over hen met een ijzeren vuist, verbrijzel hen alsof het potten van aardewerk zijn.” ’10 Wees daarom verstandig, koningen en heersers van deze aarde, en luister nu het nog kan!11 Dien de HERE met eerbied en ontzag, verheug u in Hem met een bevend hart.12 Val voor zijn Zoon op uw knieën. Kus Hem, want als binnenkort zijn toorn ontbrandt, bent u verloren. Zij die hun vertrouwen op Hem stellen, zijn gelukkige en gezegende mensen!

Psalm 2

Lutherbibel 2017

van Deutsche Bibelgesellschaft
1 Warum toben die Völker und murren die Nationen so vergeblich? (Hand 4:25; Op 11:18)2 Die Könige der Erde lehnen sich auf, / und die Herren halten Rat miteinander wider den HERRN und seinen Gesalbten:3 »Lasset uns zerreißen ihre Bande und von uns werfen ihre Stricke!« (Jer 5:5)4 Aber der im Himmel wohnt, lachet ihrer, und der Herr spottet ihrer. (Ps 59:9)5 Einst wird er mit ihnen reden in seinem Zorn, und mit seinem Grimm wird er sie schrecken: (Jes 34:2; Op 6:15)6 »Ich aber habe meinen König eingesetzt auf meinem heiligen Berg Zion.« (Zach 8:3)7 Kundtun will ich den Ratschluss des HERRN. Er hat zu mir gesagt: »Du bist mein Sohn, heute habe ich dich gezeugt. (2 Sam 7:14; Ps 89:27; Hand 13:33; Heb 1:5; Heb 5:5)8 Bitte mich, so will ich dir Völker zum Erbe geben und der Welt Enden zum Eigentum. (Dan 7:13; Heb 1:2)9 Du sollst sie mit einem eisernen Zepter zerschlagen, wie Töpfe sollst du sie zerschmeißen.« (Op 2:27; Op 12:5; Op 19:15)10 So seid nun verständig, ihr Könige, und lasst euch warnen, ihr Richter auf Erden!11 Dienet dem HERRN mit Furcht und freut euch mit Zittern. (Fil 2:12; Heb 12:28)12 Küsst den Sohn, dass er nicht zürne und ihr umkommt auf dem Wege; denn sein Zorn wird bald entbrennen. Wohl allen, die auf ihn trauen!