van Biblica1Wij zaten aan de rivier in de stad Babel en huilden toen wij aan Jeruzalem dachten.2Onze citers hadden wij daar aan de takken van een wilg gehangen,3omdat onze bewakers wilden dat wij zouden zingen. Ondanks dat zij ons sloegen, wilden zij een vrolijk lied horen. ‘Vooruit,’ zeiden zij, ‘zing eens een lied over Jeruzalem!’4Maar hoe kunnen wij nu in een vreemd land een lied voor de HERE zingen?5Mijn rechterhand mag verlamd raken, als ik Jeruzalem zou vergeten!6Als ik Jeruzalem niet zou bezingen als de mooiste en hoogste stad, zou mijn tong krachteloos in mijn mond mogen liggen.7Neem wraak, HERE, op de Edomieten die Jeruzalem hebben verwoest. Zij zeiden tegen elkaar: ‘Wij breken die stad tot op de bodem af!’8Volk van Babel, binnenkort zal uw eigen land worden verwoest. Wij prijzen hen die vergelding zullen uitoefenen over wat u ons hebt aangedaan.9Wij prijzen degene die nu úw kinderen tegen de rotsen te pletter zal gooien.
1An den Wassern zu Babel saßen wir und weinten, wenn wir an Zion gedachten.2Unsere Harfen hängten wir an die Weiden im Lande.3Denn dort hießen uns singen, die uns gefangen hielten, und in unserm Heulen fröhlich sein: »Singet uns ein Lied von Zion!«4Wie könnten wir des HERRN Lied singen in fremdem Lande?5Vergesse ich dein, Jerusalem, so werde meine Rechte vergessen. (Jer 51:50)6Meine Zunge soll an meinem Gaumen kleben, wenn ich deiner nicht gedenke, wenn ich nicht lasse Jerusalem meine höchste Freude sein.7HERR, vergiss den Söhnen Edom nicht den Tag Jerusalems, / da sie sagten: »Reißt nieder, reißt nieder bis auf den Grund!« (Ps 79:12; Ob 1:10)8Tochter Babel, du Verwüsterin, wohl dem, der dir vergilt, was du uns getan hast!9Wohl dem, der deine jungen Kinder nimmt und sie am Felsen zerschmettert! (Jes 13:16; Rom 12:19)