van Biblica1Prijs de HERE, bid tot Hem. Vertel alle volken wat Hij heeft gedaan.2Zing lofliederen voor Hem. Getuig van alle wonderen die Hij doet.3Zijn grote en heilige naam is u tot steun, laat ieder die op de HERE vertrouwt, blij zijn over Hem.4Vraag alles aan de HERE en laat zijn kracht u tot steun zijn, blijf voortdurend in contact met Hem.5Herinner u alle wonderen die Hij heeft gedaan. Denk nog eens na over de bijzondere dingen die Hij in het verleden deed en hoe Hij oordeelde.6U bent het nageslacht van zijn dienaar Abraham en kinderen van Jakob. Hij heeft u uitgekozen.7De HERE is onze God en Hij oordeelt alles op aarde.8Het verbond dat Hij met u sloot, zal Hij nooit vergeten, Hij sloot het met het hele volk Israël, voor altijd.9Evenmin vergeet Hij ooit zijn verbond met Abraham en de belofte aan Isaak.10Zijn woord was een stevig houvast voor Jakob en een eeuwige afspraak met Israël.11Eenmaal zei Hij immers: ‘Ik geef u het land Kanaän, het zal voor altijd van u zijn, als een erfdeel dat niemand anders toekomt.’12Toen zij nog maar met weinig mensen waren,13en als nomaden van land naar land trokken,14liet Hij niet toe dat ook maar iemand hen te na kwam en onderdrukte. Ter wille van hen werden koningen door Hem gestraft.15‘Kom niet aan de mensen die Ik heb gezalfd en laat mijn profeten geen kwaad overkomen.’16Voordat Hij een hongersnood over het land liet komen, zodat er geen brood meer was,17liet God een man voor het volk uitgaan: Jozef werd verkocht als slaaf.18Hij kwam geboeid in de gevangenis terecht, zijn voeten in het blok.19Dat duurde totdat God zijn woord liet uitkomen. De HERE zorgde dat hem recht werd gedaan.20De koning van Egypte stuurde een boodschap naar de gevangenis dat hij moest worden vrijgelaten, de machtige heerser gaf hem de vrijheid terug.21Hij gaf Jozef zijn vertrouwen en een hoge positie, hij werd zelfs onderkoning.22Jozef mocht alle bezittingen beheren en de leiders van Egypte leerden veel van zijn wijsheid.23Toen Jakob en zijn familie naar het land Egypte waren gekomen en daar als vreemdelingen tussen de mensen woonden,24maakte God het volk steeds groter. Ook werd het machtiger dan wie ook.25Daardoor maakte Hij dat de tegenstanders het volk gingen haten en hen met list tegemoet traden.26Toen stuurde God zijn dienaar Mozes en diens broer Aäron, die Hij ook had uitgekozen.27Zij deden voor de ogen van de Egyptenaren de wonderen die Hij hun had voorzegd.28God stuurde de donkere duisternis en er was geen hand voor ogen te zien. Maar zij sloegen er geen acht op.29God maakte bloed van al het water in Egypte en alle vissen stierven.30Het land werd overspoeld door kikvorsen, zelfs tot in het koninklijk paleis.31God zei dat er steekvliegen zouden komen en het hele land wemelde ervan. Geen plek ontkwam aan de muggen.32Hij veranderde hun regen in hagelstenen, de hagel en het vuur dat ertussenin op aarde neerkwam, vernietigden alle gewassen.33God vernietigde hun wijnstokken, vijgenbomen en alle andere bomen.34Op zijn woord kwamen er sprinkhanen over het land, ontelbaar veel.35Al het groene gewas en alle andere gewassen op het land werden weggevreten.36Ten slotte doodde Hij alle oudste zonen in heel Egypte, de stamhouders, op wie ieder zijn hoop had gevestigd.37God leidde zijn volk met goud en zilver het land Egypte uit, niemand bleef achter.38In Egypte was men blij dat zij gingen, want de Israëlieten hadden de Egyptenaren grote angst aangejaagd.39God gaf daarop een wolk die het volk leidde en ʼs nachts had het een vuurzuil als lichtbaken.40Toen zij erom vroegen, gaf Hij hun kwartels als vlees te eten, en elke dag was er meer dan voldoende manna, dat uit de hemel naar beneden kwam. Daarvan bakten zij brood.41Toen God een rots liet splijten, was er meer dan genoeg water. Er ontstond in die woestijn zelfs een rivier.42En dat deed Hij allemaal omdat Hij zijn dienaar Abraham een belofte had gedaan.43God was blij toen Hij zijn volk uitleidde, alle mensen van Israël trouwens ook, zij zongen het uit.44Hij gaf zijn volk het land van de volken die eerst in Kanaän woonden. Zij konden er zo van oogsten.45Wel verlangde God van hen dat zij zijn geboden zouden naleven en zijn wet trouw zouden navolgen. Prijs de HERE!
Lob Gottes für seine Heilstaten in Israels Frühzeit
1Danket dem HERRN und rufet an seinen Namen; verkündigt sein Tun unter den Völkern! (1 Kron 16:8)2Singet ihm und spielet ihm, redet von allen seinen Wundern!3Rühmet seinen heiligen Namen; es freue sich das Herz derer, die den HERRN suchen!4Fraget nach dem HERRN und nach seiner Macht, suchet sein Antlitz allezeit!5Gedenket seiner Wunderwerke, die er getan hat, seiner Zeichen und der Urteile seines Mundes,6du Geschlecht Abrahams, seines Knechts, ihr Söhne Jakobs, seine Auserwählten!7Er ist der HERR, unser Gott, er richtet in aller Welt.8Er gedenkt ewiglich an seinen Bund, an das Wort, das er verheißen hat für tausend Geschlechter, (Deut 7:9)9an den Bund, den er geschlossen hat mit Abraham, und an den Eid, den er Isaak geschworen hat.10Er stellte ihn auf für Jakob als Satzung und für Israel als ewigen Bund11und sprach: »Dir will ich das Land Kanaan geben, das Los eures Erbteils«, (Gen 13:15)12als sie gering waren an Zahl, nur wenige und Fremdlinge im Lande.13Und sie zogen von Volk zu Volk, von einem Königreich zum andern.14Er ließ keinen Menschen ihnen Schaden tun und wies Könige zurecht um ihretwillen: (Num 23:7)15»Tastet meine Gesalbten nicht an, und tut meinen Propheten kein Leid!«16Und er rief den Hunger ins Land und nahm weg allen Vorrat an Brot. (Gen 41:54)17Er sandte einen Mann vor ihnen hin; Josef wurde als Knecht verkauft. (Gen 37:28)18Sie zwangen seine Füße in Fesseln, sein Hals wurde in Eisen gelegt,19bis sein Wort eintraf und die Rede des HERRN ihm recht gab.20Da sandte der König hin und ließ ihn losbinden, der Herrscher über Völker, er gab ihn frei. (Gen 41:14)21Er setzte ihn zum Herrn über sein Haus, zum Herrscher über alle seine Güter,22dass er seine Fürsten unterwiese nach seinem Willen und seine Ältesten Weisheit lehrte.23Und Israel zog nach Ägypten, Jakob ward ein Fremdling im Lande Hams. (Gen 46:1; Gen 46:7)24Und der Herr ließ sein Volk sehr wachsen und machte sie mächtiger als ihre Feinde. (Ex 1:7; Ex 1:12)25Diesen verwandelte er das Herz, / dass sie seinem Volk gram wurden und Arglist übten an seinen Knechten.26Er sandte seinen Knecht Mose und Aaron, den er erwählt hatte. (Ex 3:10; Ex 4:14)27Die taten seine Zeichen unter ihnen und seine Wunder im Lande Hams. (Ex 7:1)28Er sandte Finsternis und machte es finster; doch sie blieben ungehorsam seinen Worten.29Er verwandelte ihre Wasser in Blut und tötete ihre Fische.30Ihr Land wimmelte von Fröschen bis in die Kammern ihrer Könige.31Er gebot, da kam Ungeziefer, Stechmücken in all ihr Gebiet.32Er gab ihnen Hagel statt Regen, Feuerflammen in ihrem Lande33und schlug ihre Weinstöcke und Feigenbäume und zerbrach die Bäume in ihrem Gebiet.34Er gebot, da kamen Heuschrecken und Käfer ohne Zahl;35sie fraßen alles Gras in ihrem Lande, und fraßen auch die Frucht ihres Ackers.36Er schlug alle Erstgeburt in Ägypten, alle Erstlinge ihrer Kraft.37Er führte sie heraus mit Silber und Gold; es war kein Gebrechlicher unter ihren Stämmen. (Ex 12:35)38Ägypten wurde froh, dass sie auszogen; denn Furcht vor ihnen war auf sie gefallen.39Er breitete eine Wolke aus, sie zu decken, und ein Feuer, die Nacht zu erleuchten. (Ex 13:21; Ex 14:20)40Sie baten, da ließ er Wachteln kommen, und er sättigte sie mit Himmelsbrot. (Ex 16:13)41Er öffnete den Felsen, da strömten Wasser heraus, sie flossen dahin als Strom in der Wüste. (Ex 17:6)42Denn er gedachte an sein heiliges Wort und an Abraham, seinen Knecht.43So führte er sein Volk in Freuden heraus und seine Auserwählten mit Jubel44und gab ihnen die Länder der Völker, dass sie die Güter der Nationen gewannen,45damit sie hielten seine Gebote und seine Gesetze bewahrten. Halleluja!