van Biblica1Met hart en ziel wil ik de HERE prijzen. HERE, mijn God, wat bent U groot! U bent omringd door pracht en majesteit.2God kleedt Zich in het licht alsof het een mantel is. De hemel wordt door Hem als een tent opgezet.3In de wateren maakt Hij zijn zalen. De wolken zijn de wagen waarop Hij rijdt en Hij wandelt op de vleugels van de wind.4De windrichtingen zijn zijn boodschappers en het vlammende vuur dient Hem.5De aarde werd door Hem vast neergezet, zij zal niet omvallen.6U hebt de diepten van het water bedekt als met een kleed. Het water reikte zelfs tot boven de bergen.7Het stroomde weg op uw gezag. Voor uw stem, die klonk als de dreiging van de donder, vloeide het snel weg.8De hoge bergen en de diepe dalen ontstonden precies waar U ze hebben wilde.9U hebt aan het water grenzen gesteld die niet worden overschreden. De aarde heeft niets meer te vrezen.10God laat de bronnen ontspringen en het water als kleine beekjes langs de berghellingen naar beneden stromen.11Alle dieren lessen hun dorst daaraan, ook de wilde ezels.12De vogels nestelen in de bomen langs de oevers en zingen het hoogste lied.13God voorziet de bergen van water. De aarde kan alleen maar vrucht dragen dankzij U.14God laat het gras groeien als voedsel voor het vee. Ook andere gewassen voor de mensen, zodat zij brood kunnen eten.15Ook de wijn komt zo uit de aarde voort, die doet de mensen goed. Ja, door brood en wijn worden de mensen gezond en sterk.16De ceders in de Libanon zijn van de HERE. Ook zij ontvangen ruim voldoende water.17De vogels nestelen erin. De ooievaars hebben hun nesten in de cipressen.18Hoog in de bergen leven de steenbokken en de klipdassen kunnen veilig wonen op de rotsen.19God laat de maan en de zon op hun vaste tijden opgaan en ondergaan.20Wanneer U de duisternis laat invallen, begint de nacht en alle dieren laten van zich horen.21Jonge leeuwen willen op jacht naar voedsel, zij vragen God hun eten te geven.22Wanneer het ʼs morgens licht wordt, gaan zij slapen in hun hol.23Dan beginnen de mensen te leven en te werken tot de avond valt.24U hebt zo geweldig veel gemaakt, HERE. U hebt alles met wijsheid gemaakt. De hele aarde is vol van uw schepping.25De zee bijvoorbeeld, groot en uitgestrekt ligt zij daar vol kleine en grote dieren, ontelbaar zijn ze.26Er varen schepen op. Het grote zeemonster Leviatan leeft in de zee, hij is als speelgoed voor U.27Alles wacht op U. U geeft elk dier op zijn tijd te eten.28Als U hun dat geeft, bewaren zij het. Als U eten geeft, zullen zij allemaal genoeg hebben.29Maar als U niet verschijnt, worden zij vernietigd. Als zij geen adem meer krijgen, sterven zij. Dan worden zij weer stof.30Maar als U uw Geest stuurt, worden zij gemaakt en alles op aarde lijkt nieuw te worden.31De macht en majesteit van de HERE blijven tot in eeuwigheid. De HERE is blij met alles wat Hij heeft gemaakt.32Als Hij naar de aarde kijkt, begint die te trillen. Als Hij de bergen aanraakt, roken de vulkanen.33Mijn leven lang zal ik zingen voor de HERE. Zolang ik adem heb, zal ik lofliederen zingen voor mijn God.34Ik bid dat Hij Zich verheugt over mijn gedachten. Ik zal altijd met vreugde aan de HERE denken.35Eens zullen alle zondaars en ongelovigen niet meer bestaan op deze aarde. Met hart en ziel prijs ik de HERE. Halleluja!
1Lobe den HERRN, meine Seele! HERR, mein Gott, du bist sehr groß; in Hoheit und Pracht bist du gekleidet.2Licht ist dein Kleid, das du anhast. Du breitest den Himmel aus wie ein Zelt;3du baust deine Gemächer über den Wassern. Du fährst auf den Wolken wie auf einem Wagen und kommst daher auf den Fittichen des Windes, (Gen 1:6; Ps 18:10)4der du machst Winde zu deinen Boten und Feuerflammen zu deinen Dienern; (Heb 1:7)5der du das Erdreich gegründet hast auf festen Boden, dass es nicht wankt immer und ewiglich. (Mat 24:35; Op 21:1)6Die Flut der Tiefe deckte es wie ein Kleid, und die Wasser standen über den Bergen,7aber vor deinem Schelten flohen sie, vor deinem Donner fuhren sie dahin.8Sie stiegen hoch empor auf die Berge und sanken herunter in die Täler zum Ort, den du ihnen gegründet hast.9Du hast eine Grenze gesetzt, darüber kommen sie nicht und dürfen nicht wieder das Erdreich bedecken. (Job 38:8; Spr 8:29)10Du lässest Brunnen quellen in den Tälern, dass sie zwischen den Bergen dahinfließen,11dass alle Tiere des Feldes trinken und die Wildesel ihren Durst löschen.12Darüber sitzen die Vögel des Himmels und singen in den Zweigen.13Du tränkst die Berge von oben her, du machst das Land voll Früchte, die du schaffest.[1]14Du lässest Gras wachsen für das Vieh und Saat zu Nutz den Menschen, dass du Brot aus der Erde hervorbringst,15dass der Wein erfreue des Menschen Herz und sein Antlitz glänze vom Öl und das Brot des Menschen Herz stärke.16Die Bäume des HERRN stehen voll Saft, die Zedern des Libanon, die er gepflanzt hat.17Dort nisten die Vögel, und die Störche wohnen in den Wipfeln.18Die hohen Berge geben dem Steinbock Zuflucht und die Felsklüfte dem Klippdachs.19Du hast den Mond gemacht, das Jahr danach zu teilen; die Sonne weiß ihren Niedergang. (Ps 74:16)20Du machst Finsternis, dass es Nacht wird; da regen sich alle Tiere des Waldes,21die jungen Löwen, die da brüllen nach Raub und ihre Speise fordern von Gott.22Wenn aber die Sonne aufgeht, heben sie sich davon und legen sich in ihre Höhlen.23Dann geht der Mensch hinaus an seine Arbeit und an sein Werk bis an den Abend.24HERR, wie sind deine Werke so groß und viel! Du hast sie alle weise geordnet, und die Erde ist voll deiner Güter. (Gen 1:31)25Da ist das Meer, das so groß und weit ist, da wimmelt’s ohne Zahl, große und kleine Tiere.26Dort ziehen Schiffe dahin; da ist der Leviatan, den du gemacht hast, damit zu spielen.27Es wartet alles auf dich, dass du ihnen Speise gebest zu seiner Zeit. (Ps 145:15)28Wenn du ihnen gibst, so sammeln sie; wenn du deine Hand auftust, so werden sie mit Gutem gesättigt.29Verbirgst du dein Angesicht, so erschrecken sie; nimmst du weg ihren Odem, so vergehen sie und werden wieder Staub. (Gen 3:19)30Du sendest aus deinen Odem, so werden sie geschaffen, und du machst neu das Antlitz der Erde.31Die Herrlichkeit des HERRN bleibe ewiglich, der HERR freue sich seiner Werke!32Er schaut die Erde an, so bebt sie; er rührt die Berge an, so rauchen sie.33Ich will dem HERRN singen mein Leben lang und meinen Gott loben, solange ich bin.34Mein Reden möge ihm wohlgefallen. Ich freue mich des HERRN.35Die Sünder sollen ein Ende nehmen auf Erden / und die Gottlosen nicht mehr sein. Lobe den HERRN, meine Seele! Halleluja!