Job 23

Het Boek

van Biblica
1 Job antwoordde Elifaz daarop:2 ‘Ook nu klinkt mijn klacht bitter, ik kan mijn zuchten nauwelijks onderdrukken.3 Och, wist ik maar waar ik God kon vinden, dan zou ik naar zijn troon gaan en daar met Hem spreken.4-5 Ik zou Hem mijn zaak voorleggen, naar zijn antwoord luisteren en trachten te begrijpen wat Hij wil.6 Zou Hij mij overweldigen met zijn grote macht? Nee, Hij zou met alle begrip naar mij luisteren en mij niet meteen beschuldigen.7 Een eerlijk persoon zou daar voor mij bij Hem het woord kunnen doen en ik zou door mijn Rechter worden vrijgesproken.8 Maar mijn zoeken heeft geen resultaat. Ik zoek Hem overal, maar ik kan Hem niet vinden.9 Ik zoek Hem in het noorden, maar kan Hem daar niet vinden, ook niet in het zuiden. Ook daar houdt Hij Zich verborgen.10 Maar Hij weet precies wat mij allemaal overkomt en als Hij mij aan een onderzoek heeft onderworpen, dan zal Hij mij volkomen onschuldig verklaren, zo zuiver als goud!11 Ik heb Gods paden gevolgd en ben in zijn voetstappen getreden. Nooit ofte nimmer ben ik afgedwaald.12 Ik heb zijn geboden niet afgewezen; integendeel, ik hield zelfs meer van zijn woorden dan van mijn dagelijks eten.13 Toch verandert Hij volgens mij niet van gedachten en wie zou Hem kunnen weerhouden van wat Hem voor ogen staat? Wat Hij wil doen, doet Hij ook.14 Daarom zal Hij met mij doen wat Hij Zich heeft voorgenomen en Hij is nog veel meer van plan.15 Geen wonder dat ik zo bang ben als ik voor Hem verschijn. Als ik eraan denk, slaat de angst mij om het hart.16-17 God heeft mijn hart verzwakt, de Almachtige heeft mij vreselijke angst aangejaagd. Maar ik ga niet ten onder in de diepe duisternis die om mij heen is.’

Job 23

Lutherbibel 2017

van Deutsche Bibelgesellschaft
1 Hiob antwortete und sprach:2 Auch heute lehnt sich meine Klage auf; seine Hand drückt schwer, dass ich seufzen muss.3 Ach dass ich wüsste, wie ich ihn finden und zu seiner Stätte kommen könnte!4 So würde ich ihm das Recht darlegen und meinen Mund mit Beweisen füllen5 und erfahren die Reden, die er mir antworten, und vernehmen, was er mir sagen würde.6 Würde er mit großer Macht mit mir rechten? Nein, er selbst würde achthaben auf mich.7 Dort würde ein Redlicher mit ihm rechten, und für immer würde ich entrinnen meinem Richter!8 Aber gehe ich nach Osten, so ist er nicht da; gehe ich nach Westen, so spüre ich ihn nicht.9 Wirkt er im Norden, so schaue ich ihn nicht; verbirgt er sich im Süden, so sehe ich ihn nicht. (Job 42:5)10 Er aber kennt meinen Weg gut. Er prüfe mich, so will ich befunden werden wie das Gold. (Ps 17:3; Ps 139:23)11 Denn ich hielt meinen Fuß auf seiner Bahn und bewahrte seinen Weg und wich nicht ab12 und übertrat nicht das Gebot seiner Lippen und bewahrte die Reden seines Mundes bei mir.13 Doch er hat’s beschlossen, wer will ihm wehren? Und er macht’s, wie er will.14 Ja, er wird vollenden, was mir bestimmt ist, und hat noch mehr derart im Sinn.15 Darum erschrecke ich vor seinem Angesicht, und wenn ich darüber nachdenke, so fürchte ich mich vor ihm.16 Gott ist’s, der mein Herz mutlos gemacht, und der Allmächtige, der mich erschreckt hat;17 denn nicht der Finsternis wegen muss ich schweigen, und nicht, weil Dunkel mein Angesicht deckt.