1Elifaz sprak voor de derde maal tegen Job:2‘Kan een gewone sterveling God van dienst zijn? Zelfs de meest wijze mens kan dat niet.3Doet het de Almachtige ook maar enig plezier als jij rechtvaardig bent? Maakt het Hem iets uit of jij zonder zonden bent?4Straft Hij je soms omdat je zo gelovig bent?5Natuurlijk niet! Hij doet dat omdat je zo slecht bent! Je zonden zijn onmetelijk!6Je moet bijvoorbeeld ten onrechte een onderpand hebben geëist van noodlijdende vrienden, ja, je moet mensen letterlijk en figuurlijk hebben uitgekleed.7Je moet de dorstigen water en de hongerigen brood hebben geweigerd,8terwijl je een vooraanstaand man was, een geëerd landeigenaar!9Je stuurde weduwen weg zonder hen te helpen en hebt wezen van hun rechten beroofd.10-11Daarom ben je nu omringd door valstrikken en word je geplaagd door onverwachte gevaren, duisternis en aanstormende rampen.12God is zo machtig, Hij woont hoger dan de hemelen, hoger dan de sterren.13Maar dan zeg jij: “Daarom kan Hij niet zien wat ik doe. Hoe kan Hij door de dikke duisternis heen iets beoordelen?14Want Hij is omringd door zware wolken, zodat Hij ons niet kan zien. Hij is ver boven ons verheven en wandelt door de hemelse zalen.”15-16Besef je niet dat degenen die de oude paden van de zonde bewandelen, in hun jeugd worden weggerukt en dat het fundament van hun leven wordt weggespoeld?17Want zij zeiden tegen God: “Laat ons met rust, God! Wat kunt U nu voor ons doen?”18Maar tegelijkertijd vergaten zij dat Hij hun woningen met allerlei goede dingen had gevuld. Daarom moet ik niets hebben van de houding van de goddelozen.19De rechtvaardigen zullen er getuige van zijn dat zij worden vernietigd, de onschuldigen zullen de goddelozen uitlachen en zeggen:20“Kijk, onze vijanden en hun welvaart worden vernietigd door het vuur!” Houd op met God tegen te spreken! Word het met Hem eens, dan zul je uiteindelijk rust krijgen!21Zijn welwillendheid zal je omringen, als je maar wilt toegeven dat je het bij het verkeerde eind had.22Luister naar zijn woorden en berg die op in je hart.23Als je terugkeert naar God en het verkeerde uit je leven wegdoet, zul je in ere worden hersteld.24Als je je geldzucht opzijzet en je goud weggooit,25zal de Almachtige Zelf je goudschat worden, Hij zal je zuiverste zilver zijn!26Dan zul je je weer verheugen in de HERE en opzien naar God.27Je zult tot Hem bidden en Hij zal naar jou luisteren. Al je beloften aan Hem zul je nakomen.28Wat je ook maar wenst, zal gebeuren! En hemels licht zal schijnen op de weg die voor je ligt.29Wanneer mensen worden vernederd en jij zegt: “Help hen overeind,” dan zal Hij de vernederden redden30en zelfs jou zal Hij verlossen wegens je reine handen.’
1Da antwortete Elifas von Teman und sprach:2Kann denn ein Mann Gott etwas nützen? Nur sich selber nützt ein Kluger.3Meinst du, dem Allmächtigen gefalle, dass du gerecht bist? Was hilft’s ihm, wenn deine Wege ohne Tadel sind?4Meinst du, er wird dich wegen deiner Gottesfurcht zurechtweisen und mit dir ins Gericht gehen?5Ist deine Bosheit nicht zu groß, und sind deine Missetaten nicht ohne Ende?6Du hast deinem Bruder ein Pfand abgenommen ohne Grund, du hast den Nackten die Kleider entrissen; (Ex 22:25; Job 24:9)7du hast die Durstigen nicht getränkt mit Wasser und hast dem Hungrigen dein Brot versagt; (Job 31:17; Mat 25:42)8dem Mächtigen gehört das Land, und sein Günstling darf darin wohnen;9die Witwen hast du leer weggehen lassen und die Arme der Waisen zerbrochen. (Job 29:12)10Darum bist du von Fallstricken umgeben, und Entsetzen hat dich plötzlich erschreckt.11Dein Licht ist Finsternis, sodass du nicht sehen kannst, und die Wasserflut bedeckt dich.12Ist Gott nicht hoch wie der Himmel? Sieh die Sterne an, wie hoch sie sind!13Du sprichst zwar: »Was weiß Gott? Sollte er durchs Gewölk hindurch richten können?14Die Wolken sind seine Hülle, dass er nicht sehen kann; er wandelt am Rande des Himmels.«15Willst du dem Weg der Vorzeit folgen, auf dem die Ungerechten gegangen sind,16die fortgerafft wurden, ehe es Zeit war, und das Wasser hat ihren Grund weggewaschen, (Gen 7:21; Job 15:32)17die zu Gott sprachen: »Heb dich von uns!«? Was sollte der Allmächtige ihnen antun können? (Job 21:14)18Hat er doch ihr Haus mit Gütern gefüllt. Aber: »Der Rat der Gottlosen ist ferne von mir.« (Job 21:16)19Die Gerechten werden’s sehen und sich freuen, und der Unschuldige wird sie verspotten: (Ps 107:42)20»Ja, unser Widersacher ist vertilgt, und was er hinterließ, hat das Feuer verzehrt.«21So vertrage dich nun mit Gott und mache Frieden; daraus wird dir viel Gutes kommen.22Nimm doch Weisung an von seinem Munde, und fasse seine Worte in dein Herz.23Bekehrst du dich zum Allmächtigen und demütigst du dich und tust das Unrecht weit weg von deiner Hütte – (Job 8:5; Job 11:14)24wirf in den Staub dein Gold und zu den Steinen der Bäche das Gold von Ofir –,25so wird der Allmächtige dein Gold sein und erlesenes Silber für dich.26Dann wirst du deine Lust haben an dem Allmächtigen und dein Antlitz zu Gott erheben.27Wenn du ihn bitten wirst, wird er dich hören, und du wirst deine Gelübde erfüllen. (Ps 50:14)28Was du dir vornimmst, lässt er dir gelingen, und das Licht wird auf deinen Wegen scheinen.29Denn er erniedrigt die Hochmütigen; aber wer seine Augen niederschlägt, dem hilft er. (1 Petr 5:5)30Auch wer nicht unschuldig ist, wird errettet werden; er wird errettet um der Reinheit deiner Hände willen. (Ps 18:21; Ps 18:25; 2 Cor 5:21)