van Biblica1Hoor je de wijsheid niet roepen en klinkt de stem van het verstand niet overal?2Vanaf verhogingen, langs de wegen en op kruisingen, waar zij staat,3bij de poort, aan de ingang van de stad, en aan elke deur roept zij:4‘Ik roep u, mannen, en richt mij tot alle mensenkinderen.5Kom tot bezinning, onverstandigen, stel uw hart open, onwijzen!6Luister, ik heb een belangrijke boodschap voor u, ik spreek over eerlijke zaken.7Mijn mond spreekt alleen maar waarheid, ik verafschuw leugens.8Uit alles wat ik zeg, spreekt oprechtheid en niets gemeens of verkeerds.9Het is overduidelijk voor verstandige mensen, en mensen die inzicht hebben, zullen mij goed begrijpen.10Mijn lessen geven u meer dan zilver, deze kennis is kostbaarder dan puur goud.11Edelstenen vallen in het niet bij de wijsheid, zelfs uw stoutste dromen vallen daarbij in het niet.12Ik, de wijsheid, ga gepaard met een helder verstand en ik maak mij kennis en bedachtzaamheid eigen.13Eerbiedig ontzag voor de HERE houdt in dat u het kwaad, de trots, de hoogmoed, de goddeloosheid en leugens haat.14Raad en blijvende wijsheid zijn het mijne, ik ben het verstand en bezit alle kracht.15Door mij regeren koningen en bepalen bestuurders wat rechtvaardig is.16Door mij heersen de heersers, de edelen en alle rechters op aarde.17Ik heb lief wie mij liefhebben en wie mij ijverig zoeken, zullen mij ook vinden.18Ik ga samen met rijkdom en aanzien, duurzaam bezit en gerechtigheid.19Wat ik voortbreng, is beter dan zuiver goud, dan het allerpuurste goud en wat ik opbreng, is beter dan het zuiverste zilver.20Ik laat iemand wandelen op de weg van de gerechtigheid, midden op de goede wegen.21Zij die mij liefhebben, erven een onvervreemdbaar bezit en ik vul hun schatkamers.22Ik was het bezit van de HERE toen Hij begon te werken, vanaf het prilste begin.23Ik ben gemaakt in het begin van de tijd, ik was er al voor de aarde bestond.24Ik was er al vóór de diepe wateren er waren, de bronnen, met hun overvloed aan water.25Voordat de bergen werden neergezet en heuvels zich verhieven, ben ik geboren.26Hij had de aarde en de velden nog niet gemaakt, nog geen zandkorreltje.27Maar toen Hij de hemelen schiep, was ik erbij en ook toen Hij de diepe wateren maakte.28Toen Hij de wolken hun plaats gaf en de diepe waterbronnen aan banden legde.29Toen Hij de zee inperkte, zodat de wateren Hem gehoorzaamden, en Hij de aarde grondvestte.30Ik was als een zuigeling bij Hem, dag in, dag uit spelend onder zijn oog.31Spelend in zijn wereld, op zijn aarde, mijn vreugde delend met de mensenkinderen.32Nu dan, kinderen, luister naar mij! Want gelukkig zijn zij die doen wat ik voorschrijf.33Luister naar mijn lessen en word wijs, onttrek u niet aan mijn onderwijs.34Gelukkig is hij die naar mij luistert, die voortdurend in mijn buurt is en mij niet uit het oog wil verliezen.35Want wie mij vindt, vindt het leven en oogst de goedkeuring van de HERE.36Maar wie tegen mij zondigt, brengt schade toe aan zijn ziel, allen die God en zijn wijsheid haten, hebben de dood lief.’
1Does not wisdom call? Does not understanding raise her voice? (Job 28:12; Spr 1:20)2On the heights beside the way, at the crossroads she takes her stand; (Spr 9:3; Spr 9:14)3beside the gates in front of the town, at the entrance of the portals she cries aloud: (Job 29:7; Spr 1:21)4“To you, O men, I call, and my cry is to the children of man. (Ps 49:1)5O simple ones, learn prudence; O fools, learn sense. (Spr 1:4; Spr 1:22; Spr 8:12)6Hear, for I will speak noble things, and from my lips will come what is right, (Spr 22:20; Spr 23:16)7for my mouth will utter truth; wickedness is an abomination to my lips. (Ps 37:30)8All the words of my mouth are righteous; there is nothing twisted or crooked in them. (Deut 32:5)9They are all straight to him who understands, and right to those who find knowledge. (Spr 14:6; 1 Cor 2:10)10Take my instruction instead of silver, and knowledge rather than choice gold, (Ps 119:72; Ps 119:127; Spr 3:14; Spr 8:19)11for wisdom is better than jewels, and all that you may desire cannot compare with her. (Job 28:12; Spr 3:15; Spr 16:16)12“I, wisdom, dwell with prudence, and I find knowledge and discretion. (Spr 1:4)13The fear of the Lord is hatred of evil. Pride and arrogance and the way of evil and perverted speech I hate. (Ps 97:10; Spr 2:12; Spr 4:24; Spr 6:17; Spr 16:5; Spr 16:6)14I have counsel and sound wisdom; I have insight; I have strength. (Ps 89:19; Spr 2:7; Pr 7:19; Jes 9:6; Jes 11:2)15By me kings reign, and rulers decree what is just; (Dan 2:21; Rom 13:1; Op 19:16)16by me princes rule, and nobles, all who govern justly.[1]17I love those who love me, and those who seek me diligently find me. (1 Sam 2:30; Ps 91:14; Spr 1:28; Joh 14:21; Jak 1:5)18Riches and honor are with me, enduring wealth and righteousness. (Ps 112:3; Spr 3:16; Mat 6:33; Luk 16:11; Ef 3:8)19My fruit is better than gold, even fine gold, and my yield than choice silver. (Spr 3:14; Spr 8:10; Spr 10:20)20I walk in the way of righteousness, in the paths of justice,21granting an inheritance to those who love me, and filling their treasuries.22“The Lord possessed[2] me at the beginning of his work,[3] the first of his acts of old. (Gen 14:19; Gen 14:22; Job 28:25; Ps 93:2; Ps 104:24; Ps 136:5)23Ages ago I was set up, at the first, before the beginning of the earth. (Ps 2:6; Joh 17:5)24When there were no depths I was brought forth, when there were no springs abounding with water. (Gen 1:2; Job 15:7; Ps 51:5; Spr 3:20; Spr 8:27)25Before the mountains had been shaped, before the hills, I was brought forth, (Job 38:6; Ps 90:2)26before he had made the earth with its fields, or the first of the dust of the world.27When he established the heavens, I was there; when he drew a circle on the face of the deep, (Job 26:10; Spr 3:19)28when he made firm the skies above, when he established[4] the fountains of the deep, (Gen 1:6)29when he assigned to the sea its limit, so that the waters might not transgress his command, when he marked out the foundations of the earth, (Gen 1:9; Job 26:10; Ps 104:5)30then I was beside him, like a master workman, and I was daily his[5] delight, rejoicing before him always, (Ps 16:3; Zach 13:7; Mat 3:17; Joh 1:1)31rejoicing in his inhabited world and delighting in the children of man. (Gen 1:31; Ps 104:31; Jes 45:18)32“And now, O sons, listen to me: blessed are those who keep my ways. (Ps 119:1; Ps 128:1; Spr 5:7; Spr 7:24; Luk 11:28; 1 Joh 3:1)33Hear instruction and be wise, and do not neglect it. (Spr 4:1)34Blessed is the one who listens to me, watching daily at my gates, waiting beside my doors. (Spr 3:13)35For whoever finds me finds life and obtains favor from the Lord, (Spr 3:18; Spr 4:22; Spr 12:2; Spr 18:22; Joh 1:4; Joh 17:3)36but he who fails to find me injures himself; all who hate me love death.” (Spr 12:1; Spr 15:32; Spr 20:2; Spr 21:6; Spr 29:24)