van Biblica1Wanneer u bij een hooggeplaatste aan tafel zit, let dan op wat u wordt voorgezet.2Beheers u als u een liefhebber van lekker eten bent,3laat u niet het hoofd op hol brengen door dat heerlijke eten, want weelde is maar al te verlokkelijk.4Doe geen moeite rijk te worden, u kunt uw gaven beter voor iets anders gebruiken.5Staar u niet blind op rijkdom, die in feite niets voorstelt. Rijkdom is ook maar vergankelijk. Zoals een vogel opvliegt, kan het weer verdwijnen.6Eet niet bij een vrekkig en jaloers mens, staar u niet blind op al zijn heerlijke eten.7Hij houdt zijn gedachten voor zichzelf en al nodigt hij u vriendelijk uit, in zijn hart meent hij dat niet.8U zou er spijt van krijgen dat u daar gegeten hebt en uw vriendelijke woorden zouden zijn verspild.9Praat niet tegen een dwaas, want hij heeft geen enkele waardering voor de wijsheid van uw woorden.10Houd u aan de morele grenzen die al van oudsher gelden en blijf van de bezittingen van wezen af.11Want God, hun Verlosser, is sterk, Hij zal hen tegen u in bescherming nemen.12Open uw hart voor wijze lessen en spits uw oren als er verstandig wordt gesproken.13Aarzel niet een jongen te straffen, van een pak slaag gaat hij echt niet dood.14Door hem af en toe te straffen kunt u hem voor de ondergang behoeden.15Mijn zoon! Reken maar dat ik blij ben als ik zie dat je je verstandig gedraagt.16Als ik je oprechte dingen hoor zeggen, zindert de blijdschap door mij heen.17Wind je niet op over zondaars, leef voortdurend in eerbiedig ontzag voor de HERE.18Want je kunt er zeker van zijn dat je een beloning wacht, je komt niet bedrogen uit als je op God vertrouwt.19Luister goed, mijn jongen! Wees verstandig en richt je volledig op Gods wil voor je leven.20Houd je afzijdig van drinkebroers en veelvraten,21want dat soort mensen staat armoede te wachten, hun roes brengt hen tot de bedelstaf.22Luister naar je vader die je heeft verwekt, en kijk niet op je moeder neer, wanneer zij oud geworden is.23Maak je de waarheid eigen tot elke prijs en houd haar, koste wat het kost, vast. Hetzelfde geldt voor wijsheid, onderwijzing en verstand.24Een rechtvaardige zoon doet zijn vader enorm veel plezier. Wie een wijze zoon krijgt, mag blij en dankbaar zijn.25Maak je vader blij en ook je moeder die jou ter wereld bracht.26Mijn zoon, stel je hart voor mij open en let goed op hoe ik leef.27Want een hoer is een diepe, verraderlijke gracht, en een vrouw die niet van jou is, is een smalle put waaruit geen ontsnapping mogelijk is.28Als een rover loert zij rond en zij is de oorzaak dat velen God ontrouw worden.29Wie klagen steen en been? Wie maken doorlopend ruzie en raken zonder reden verwond? Wie bekijken de wereld door roodomrande ogen?30Dat zijn de mensen die zich tot in de kleine uurtjes te buiten gaan aan wijn en sterkedrank.31Verlang niet naar de wijn, die rood fonkelt en heerlijk geurt in de beker, die drinkt wel heel gemakkelijk,32maar bijt uiteindelijk als een slang en spuwt gif als een adder.33Dan ga je kijken naar dingen die niet van jou zijn, en je mond zal vuile taal spuien.34Je voelt je dan alsof je op een schip bent en alles draait om je heen.35Je zult zeggen: ‘Ze hebben me geslagen en op me losgebeukt zonder dat ik iets merkte. Wanneer word ik weer wakker? Ik ben hard toe aan een slokje wijn.’
Spreuken 23
English Standard Version
van Crossway1When you sit down to eat with a ruler, observe carefully what[1] is before you,2and put a knife to your throat if you are given to appetite.3Do not desire his delicacies, for they are deceptive food. (Spr 23:6)4Do not toil to acquire wealth; be discerning enough to desist. (Spr 3:5; Spr 3:7; Spr 15:27; Spr 26:12; Spr 28:20; Jes 5:21; Mat 6:19; Rom 12:16; 1 Tim 6:9; Heb 13:5)5When your eyes light on it, it is gone, for suddenly it sprouts wings, flying like an eagle toward heaven. (Spr 27:24)6Do not eat the bread of a man who is stingy;[2] do not desire his delicacies, (Deut 15:9; Ps 141:4; Spr 23:3; Spr 28:22)7for he is like one who is inwardly calculating.[3] “Eat and drink!” he says to you, but his heart is not with you. (Ps 12:2)8You will vomit up the morsels that you have eaten, and waste your pleasant words.9Do not speak in the hearing of a fool, for he will despise the good sense of your words.10Do not move an ancient landmark or enter the fields of the fatherless, (Spr 22:28)11for their Redeemer is strong; he will plead their cause against you. (Ex 6:6; Job 19:25; Spr 22:23)12Apply your heart to instruction and your ear to words of knowledge.13Do not withhold discipline from a child; if you strike him with a rod, he will not die. (Spr 13:24; Spr 19:18)14If you strike him with the rod, you will save his soul from Sheol. (1 Cor 5:5)15My son, if your heart is wise, my heart too will be glad. (Spr 23:24; Spr 29:3)16My inmost being[4] will exult when your lips speak what is right. (Ps 7:9; Ps 73:21; Spr 8:6)17Let not your heart envy sinners, but continue in the fear of the Lord all the day. (Ps 37:1; Spr 28:14)18Surely there is a future, and your hope will not be cut off. (Ps 9:18; Spr 24:14; Spr 24:20)19Hear, my son, and be wise, and direct your heart in the way. (Spr 6:6; Spr 9:6)20Be not among drunkards[5] or among gluttonous eaters of meat, (Spr 23:29; Spr 28:7; Jes 5:11; Jes 5:22; Mat 24:49; Luk 21:34; Rom 13:13; Ef 5:18)21for the drunkard and the glutton will come to poverty, and slumber will clothe them with rags. (Spr 6:10)22Listen to your father who gave you life, and do not despise your mother when she is old. (Spr 1:8; Spr 30:17)23Buy truth, and do not sell it; buy wisdom, instruction, and understanding. (Spr 4:5; Spr 4:7; Spr 18:15; Mat 13:44)24The father of the righteous will greatly rejoice; he who fathers a wise son will be glad in him. (Spr 23:15; Spr 29:3)25Let your father and mother be glad; let her who bore you rejoice. (Spr 17:25; Spr 23:24)26My son, give me your heart, and let your eyes observe[6] my ways.27For a prostitute is a deep pit; an adulteress[7] is a narrow well. (Ps 55:23; Spr 2:16; Spr 22:14)28She lies in wait like a robber and increases the traitors among mankind. (Spr 7:12; Pr 7:26)29Who has woe? Who has sorrow? Who has strife? Who has complaining? Who has wounds without cause? Who has redness of eyes? (Gen 49:12; Spr 23:20; Spr 23:35)30Those who tarry long over wine; those who go to try mixed wine. (Ps 75:8; Spr 9:2; Spr 9:5; Jes 5:11; Jes 5:22; Jes 65:11)31Do not look at wine when it is red, when it sparkles in the cup and goes down smoothly.32In the end it bites like a serpent and stings like an adder. (Job 20:16)33Your eyes will see strange things, and your heart utter perverse things. (Spr 2:12)34You will be like one who lies down in the midst of the sea, like one who lies on the top of a mast.[8]35“They struck me,” you will say,[9] “but I was not hurt; they beat me, but I did not feel it. When shall I awake? I must have another drink.” (Spr 23:29; Jes 56:12; Jer 5:3)