Er is geen veroordeling voor wie van Christus Jezus zijn
1Het is duidelijk dat mensen die van Christus Jezus zijn, niet veroordeeld zullen worden.2Doordat u met Christus Jezus verbonden bent, geldt voor u de nieuwe wet: de wet van de Geest, de wet van het leven. U bent losgemaakt uit de wurgende greep van de zonde en bevrijd uit de macht van de dood.3Het was voor de wet niet mogelijk te bevrijden, omdat zij stukliep op de zwakheid van de menselijke natuur. Daarom heeft God zijn eigen Zoon als mens in het zondige bestaan gestuurd. Om ons te bevrijden van de zonde heeft Hij het oordeel van God op Zich genomen.4Nu wordt aan de eis van de wet voldaan, want wij doen niet meer onze eigen zin, maar laten ons leiden door de Heilige Geest.5Wie zijn eigen zin doet, denkt en leeft alleen op natuurlijk vlak. Maar wie zich door de Heilige Geest laat leiden, denkt en leeft geestelijk.6Het doen van uw eigen zin leidt ten slotte tot de dood. Maar de kracht van de Heilige Geest brengt ons leven en vrede.7Onze eigen zin gaat recht in tegen de wil van God. Hij onderwerpt zich niet aan Gods wet en kan dat ook niet.8Mensen die alleen maar hun eigen zin doen, kunnen God dan ook niet tevreden stellen.9Met u is het anders. U doet niet meer uw eigen zin, maar laat u leiden door de Geest, tenminste als de Geest van God in u woont. Als u de Geest van Christus niet hebt, hoort u niet bij Hem.10Als Christus in u woont, is uw lichaam weliswaar onderworpen aan de dood door de zonde, maar de Geest is uw leven, omdat God u als rechtvaardig beschouwt.11Als de Geest van God in u woont, heeft dat ook gevolgen voor uw lichaam. God heeft Jezus uit de dood opgewekt. Wel, doordat zijn Geest in u woont, zal Hij ook uw sterfelijke lichaam levend maken.12Dus, broeders en zusters, zijn wij aan onze eigen zin niets meer verplicht. Wij hoeven er niet aan toe te geven.13Als u zich door uw eigen zin laat leiden, zult u sterven. Maar als u zich laat leiden door de Heilige Geest en uw eigen zin prijsgeeft, zult u leven.14Want allen die door de Geest van God geleid worden, zijn kinderen van God.15Wij hoeven dus geen slaven van de angst meer te zijn. Nee, God heeft ons een andere geest gegeven. Wij zijn door Hem aangenomen als kinderen. En doordat zijn Geest in ons woont, roepen wij: ‘Abba! Vader!’16Want in ons diepste wezen overtuigt Gods Geest ons ervan dat wij kinderen van God zijn.17En als wij Gods kinderen zijn, krijgen wij ook wat ons, als zijn kinderen, toekomt. Wat God aan zijn Zoon Jezus Christus geeft, zal Hij ook ons geven. Als wij hetzelfde lijden doormaken als Hij, zullen wij ook dezelfde heerlijkheid krijgen als Hij.18Ik weet zeker dat wat voor lijden wij hier ook doormaken, het in het niet valt bij de schitterende heerlijkheid die God ons straks zal laten zien.19De schepping ziet verlangend uit naar het moment waarop zal blijken wie de kinderen van God zijn.20De hele schepping is namelijk onderworpen aan dood en verval, hoewel niet uit eigen vrije wil. God heeft dat gedaan als gevolg van de zonde. Maar er is hoop!21Ook de schepping zal bevrijd worden uit de macht van dood en verval en dezelfde heerlijke vrijheid krijgen als de kinderen van God.22Wij weten dat de hele schepping in afwachting van dat grote moment nog altijd zucht en kreunt als een vrouw die moet baren.23Dat geldt ook voor ons. Wij hebben als een voorproef van het nieuwe leven de Heilige Geest ontvangen, maar toch zuchten en verlangen ook wij naar de dag dat ons lichaam zal worden verlost van ziekte en dood.24Deze verwachting is onze redding. Maar het is nog niet zover, anders zou het geen verwachting meer zijn. Iets dat er al is, hoef je immers niet meer te verwachten.25Maar zolang het er nog niet is, blijven wij het geduldig verwachten.26De Geest helpt ons in onze zwakheid. Wij weten niet eens hoe wij moeten bidden. Daarom behartigt de Geest onze belangen met verzuchtingen waarvoor geen woorden zijn.27En God, die weet wat er in ons hart leeft, begrijpt wat de Geest bedoelt. Wat Hij voor de gelovigen vraagt, is in overeenstemming met Gods wil.28Eén ding weten wij: voor wie Hem liefhebben laat God alles meewerken voor hun bestwil, want Hij heeft een plan met hen.29Hij heeft altijd geweten wie Hem zouden liefhebben. En Hij bepaalde ook dat die mensen zijn Zoon zouden weerspiegelen. Want Hij wilde dat zijn Zoon de eerste en belangrijkste van vele broers zou zijn.30Maar God heeft allen die daartoe bestemd waren, ook geroepen. En Hij heeft hen ook rechtvaardig gemaakt. Meer nog: Hij heeft hen ook in zijn schitterende heerlijkheid opgenomen.31Wat kunnen wij hier nog over zeggen? Als God aan onze kant staat, wie kan dan tegen ons zijn?32God heeft immers zijn eigen Zoon niet ontzien, maar Hem uitgeleverd ten behoeve van ons allemaal. Zal Hij, nu Hij zijn Zoon heeft gegeven, ons dan ook niet alles geven?33God heeft ons uitgekozen. Wie kan ons dan nog beschuldigen? God spreekt ons vrij van elke schuld.34Wie zou ons kunnen veroordelen? Christus Jezus is immers voor ons gestorven! Wat nog belangrijker is: Hij is uit de dood teruggekomen en zit aan de rechterhand van God, waar Hij voor ons opkomt.35Wat kan ons ooit van de liefde van Christus scheiden? Onderdrukking? Nood? Vervolging? Honger? Ontbering? Gevaar? De dood?36Wij lezen in de Psalmen: ‘Ter wille van U zijn wij voortdurend in levensgevaar, wij worden beschouwd als slachtschapen.’37Maar onder al die omstandigheden hebben wij, dankzij Hem die zoveel van ons houdt, de overwinning!38Ik ben ervan overtuigd dat niets ons kan scheiden van Gods liefde. De dood niet, het leven niet, engelen niet, bovenaardse krachten niet, de dingen van vandaag niet, de dingen van morgen niet. Nee, er is geen enkele kracht die dat kan.39Hoe hoog we zijn gestegen of in welke diepte wij ons ook bevinden, niets in de hele schepping kan ons scheiden van Gods liefde, die ons gegeven is in Christus Jezus, onze Heer.
1There is therefore now no condemnation for those who are in Christ Jesus.[1]2For the law of the Spirit of life has set you[2] free in Christ Jesus from the law of sin and death. (Rom 6:14; Rom 6:18; Rom 7:4; Rom 8:12; 1 Cor 15:45; 2 Cor 3:6)3For God has done what the law, weakened by the flesh, could not do. By sending his own Son in the likeness of sinful flesh and for sin,[3] he condemned sin in the flesh, (Lev 16:5; Joh 1:14; Hand 13:39; 2 Cor 5:21; Gal 4:9; Fil 2:7; Heb 7:18; Heb 10:1; Heb 10:6; Heb 10:8; Heb 10:10; Heb 10:14; Heb 13:11)4in order that the righteous requirement of the law might be fulfilled in us, who walk not according to the flesh but according to the Spirit. (Rom 1:32; Rom 2:26; Gal 5:16; Gal 5:25)5For those who live according to the flesh set their minds on the things of the flesh, but those who live according to the Spirit set their minds on the things of the Spirit. (Gal 5:19; Gal 5:22; Gal 5:25; Gal 6:8)6For to set the mind on the flesh is death, but to set the mind on the Spirit is life and peace. (Rom 6:21; Rom 8:13; Col 2:18)7For the mind that is set on the flesh is hostile to God, for it does not submit to God’s law; indeed, it cannot. (1 Cor 2:14; Jak 4:4)8Those who are in the flesh cannot please God.9You, however, are not in the flesh but in the Spirit, if in fact the Spirit of God dwells in you. Anyone who does not have the Spirit of Christ does not belong to him. (Joh 14:17; Hand 16:7; Rom 8:11; 1 Cor 3:16; 1 Cor 6:19; 2 Cor 6:16; 2 Tim 1:14; Judas 1:19)10But if Christ is in you, although the body is dead because of sin, the Spirit is life because of righteousness.11If the Spirit of him who raised Jesus from the dead dwells in you, he who raised Christ Jesus[4] from the dead will also give life to your mortal bodies through his Spirit who dwells in you. (Hand 2:24; 2 Cor 3:6)
31What then shall we say to these things? If God is for us, who can be[9] against us? (Num 14:9; 2 Kon 6:16; Ps 118:6; 1 Joh 4:4)32He who did not spare his own Son but gave him up for us all, how will he not also with him graciously give us all things? (Joh 3:16; Rom 4:25)33Who shall bring any charge against God’s elect? It is God who justifies. (Jes 50:8; Op 12:10)34Who is to condemn? Christ Jesus is the one who died—more than that, who was raised—who is at the right hand of God, who indeed is interceding for us.[10] (Mar 16:19; Rom 8:1; Rom 8:27; Heb 7:25; 1 Joh 2:1)35Who shall separate us from the love of Christ? Shall tribulation, or distress, or persecution, or famine, or nakedness, or danger, or sword?36As it is written, “For your sake we are being killed all the day long; we are regarded as sheep to be slaughtered.” (Ps 44:22; Hand 20:24; 1 Cor 4:9; 1 Cor 15:30; 2 Cor 4:10)37No, in all these things we are more than conquerors through him who loved us. (Joh 16:33; 1 Cor 15:57; Gal 2:20; Ef 5:2; Op 1:5; Op 3:9)38For I am sure that neither death nor life, nor angels nor rulers, nor things present nor things to come, nor powers,39nor height nor depth, nor anything else in all creation, will be able to separate us from the love of God in Christ Jesus our Lord.