1Maar ach, wie gelooft wat wij vertellen? Wie zal luisteren? Aan wie heeft God zijn macht geopenbaard?2In Gods ogen was Hij een groene scheut die groeide aan een wortel in droge en onvruchtbare grond. Maar in onze ogen had Hij niets aantrekkelijks. Niets dat maakte dat wij Hem graag wilden aanvaarden.3Wij verafschuwden en verachtten Hem, een man van zorgen, vertrouwd met het bitterste verdriet. Wij keerden Hem de rug toe en keken de andere kant op als Hij langskwam. Hij werd veracht en dat deed ons niets.4Maar het was ons leed dat Hij droeg, ons lijden drukte Hem neer. Wij dachten dat Hij door God geslagen en vernederd was.5Hij werd doorstoken en verbrijzeld ter wille van onze zonden. Hij werd zwaar gestraft zodat wij vrede konden hebben, Hij werd geslagen en daardoor werden wij genezen!6Wij zijn het die als schapen afdwaalden! Wij verlieten Gods paden en gingen onze eigen weg. Desondanks legde God de schuld en zonden van ons allen op Hem!7Hij werd in een hoek gedreven en mishandeld, maar zei geen woord. Hij was als een schaap dat voor de slacht weggebracht werd. Hij deed zijn mond niet open, zoals een lam stil is terwijl het geschoren wordt.8Door een onrechtvaardig vonnis werd Hij weggenomen en geen van zijn tijdgenoten had er oog voor dat Hij werd weggerukt uit het leven. Maar wie van al die mensen realiseerde zich toen dat het hun zonden waren waarvoor Hij stierf? Dat Hij hun straf op Zich nam?9Men had Hem als misdadiger willen begraven, maar Hij werd gelegd in het graf van een rijke, omdat Hij niets had misdaan, nooit een verkeerd woord had gezegd en in Hem geen onrecht werd gevonden.10Maar het was de bedoeling van de HERE dat Hij werd verbrijzeld en met verdriet overladen. Wanneer Hij zijn leven heeft geofferd voor de zonde, zal Hij talloze nakomelingen krijgen, vele erfgenamen. Hij zal lang leven en Gods voornemen zal bij Hem in goede handen zijn.11En als Hij ziet wat er allemaal is bereikt door zijn lijden, zal Hij voldoening smaken. Door wat Hij heeft ondervonden, zal mijn rechtvaardige dienaar vele mensen bevrijden van schuld en hen rechtvaardig maken in de ogen van God, want Hij zal al hun zonden dragen.12Daarom zal Ik Hem de eerbewijzen geven van iemand die machtig is en in hoog aanzien staat, want Hij heeft Zichzelf in de dood gegeven. Hij werd beschouwd als een misdadiger, maar droeg de zonden van velen. Hij pleitte bij God voor overtreders.
Jesaja 53
English Standard Version
van Crossway1Who has believed what he has heard from us?[1] And to whom has the arm of the Lord been revealed? (Jes 51:9; Joh 12:38; Rom 10:16)2For he grew up before him like a young plant, and like a root out of dry ground; he had no form or majesty that we should look at him, and no beauty that we should desire him. (Jes 11:1; Jes 52:14)3He was despised and rejected[2] by men, a man of sorrows[3] and acquainted with[4] grief;[5] and as one from whom men hide their faces[6] he was despised, and we esteemed him not. (Ps 22:6; Jes 49:7; Mar 9:12; Joh 1:10)4Surely he has borne our griefs and carried our sorrows; yet we esteemed him stricken, smitten by God, and afflicted. (Ps 69:26; Mat 8:17)5But he was pierced for our transgressions; he was crushed for our iniquities; upon him was the chastisement that brought us peace, and with his wounds we are healed. (Rom 4:25; 1 Petr 2:24)6All we like sheep have gone astray; we have turned—every one—to his own way; and the Lord has laid on him the iniquity of us all. (Jes 53:10; Jer 50:6; Jer 50:17; 2 Cor 5:21; Col 2:14; 1 Petr 2:25)7He was oppressed, and he was afflicted, yet he opened not his mouth; like a lamb that is led to the slaughter, and like a sheep that before its shearers is silent, so he opened not his mouth. (Jer 11:19; Mat 26:63; Mar 14:61; Joh 19:9; Hand 8:32; 1 Petr 2:23)8By oppression and judgment he was taken away; and as for his generation, who considered that he was cut off out of the land of the living, stricken for the transgression of my people? (Jes 57:1)9And they made his grave with the wicked and with a rich man in his death, although he had done no violence, and there was no deceit in his mouth. (Mat 27:57; Mat 27:60; Heb 4:15; 1 Petr 2:22; 1 Joh 3:5)10Yet it was the will of the Lord to crush him; he has put him to grief;[7] when his soul makes[8] an offering for guilt, he shall see his offspring; he shall prolong his days; the will of the Lord shall prosper in his hand. (Jes 44:28; Jes 53:4; Jes 53:6)11Out of the anguish of his soul he shall see[9] and be satisfied; by his knowledge shall the righteous one, my servant, make many to be accounted righteous, and he shall bear their iniquities. (Jes 53:5; Hand 13:39; Rom 5:18; 1 Joh 2:1)12Therefore I will divide him a portion with the many,[10] and he shall divide the spoil with the strong,[11] because he poured out his soul to death and was numbered with the transgressors; yet he bore the sin of many, and makes intercession for the transgressors. (Jes 52:13; Jes 53:6; Jes 53:8; Jes 53:10; Fil 2:9; Col 2:15)