1Jona was echter woedend dat God van gedachten was veranderd.2Hij beklaagde zich erover bij de HERE en zei in zijn gebed: ‘Dit is nu precies wat ik dacht dat U zou gaan doen, HERE, toen ik nog thuis was en U mij opdroeg hierheen te gaan. Daarom vluchtte ik naar Tarsis. Want ik wist dat U een genadig en barmhartig God bent. U wordt niet snel boos en bent erg vriendelijk, ik wist hoe gemakkelijk U ertoe zou kunnen besluiten af te zien van het plan deze mensen te vernietigen.3Dood mij alstublieft, HERE, ik ben liever dood dan levend.’4Maar de HERE zei: ‘Is het wel terecht dat u hierover zo kwaad bent?’5Jona verliet de stad en zocht een plaats ten oosten van de stad. Hij maakte van bladeren een dak om voor schaduw te zorgen, terwijl hij zat te wachten of er iets met de stad ging gebeuren.6Nu zorgde de HERE voor een wonder, Hij liet een boom snel opgroeien om Jona schaduw te geven en om zo zijn boosheid weg te nemen. Dat stemde Jona blij en dankbaar.7Maar God zorgde ook voor een worm! De volgende morgen, toen het licht begon te worden, at het dier zich door de stengel van de boom, zodat deze verwelkte en stierf.8Toen de zon flink begon te steken, liet God een hete oostenwind over Jona heen waaien. De zon brandde met haar stralen zo op zijn hoofd dat hij er duizelig van werd en naar de dood verlangde. Vertwijfeld zei hij: ‘De dood is beter dan dit!’9Toen zei God tegen Jona: ‘Is het terecht dat u kwaad bent over deze boom?’ ‘Ja,’ zei Jona, ‘dat is het zeker, U ziet het goed. Ik ben zo kwaad dat ik er haast dood aan ga!’10Toen zei de HERE: ‘U hebt medelijden met uzelf omdat die beschermende plant is gestorven, ook al was het niet uw werk dat hij daar kwam en hem een kort leven was beschoren.11Waarom zou Ik dan geen medelijden voelen met die grote stad met meer dan honderdtwintigduizend mensen, die zich nergens van bewust zijn, nog afgezien van al die onschuldige dieren?’
SOUCITNÝ BŮH A ROZHNĚVANÝ PROROK - Rozzlobený Jonáš si žádá smrt. Hospodin jej vyučuje milosrdenství.
1 Jonáš se velice rozezlil a planul hněvem.2 Modlil se k Hospodinu a řekl: „Ach, Hospodine, což jsem to neříkal, když jsem byl ještě ve své zemi? Proto jsem dal přednost útěku do Taršíše! Věděl jsem, že jsi Bůh milostivý a plný slitování, shovívavý a nesmírně milosrdný, že tě jímá lítost nad každým zlem.3 Nyní, Hospodine, vezmi si prosím můj život. Lépe abych umřel, než abych žil.“4 Hospodin se však otázal: „Je dobře, že tak planeš?“5 Jonáš totiž vyšel z města, usadil se na východ od něho a udělal si tam přístřešek. Seděl v jeho stínu, aby viděl, co se bude ve městě dít.6 Hospodin Bůh nastrojil skočec, který vyrostl nad Jonášem, aby mu stínil hlavu a zbavil ho zloby. Jonáš měl ze skočce velikou radost.7 Příštího dne za svítání nastrojil však Bůh červa, který skočec nahlodal, takže uschl.8 Když pak vzešlo slunce, nastrojil Bůh žhavý východní vítr a slunce bodalo Jonáše do hlavy, až úplně zemdlel a přál si umřít. Řekl: „Lépe abych umřel, než abych žil.“9 Bůh se však Jonáše otázal: „Je dobře, že pro ten skočec tak planeš?“ Odpověděl: „Je to dobře. Planu hněvem až k smrti.“10 Hospodin řekl: „Tobě je líto skočce, s kterým jsi neměl žádnou práci, jemuž jsi nedal vzrůst; přes noc vyrostl, přes noc zašel.11 A mně by nemělo být líto Ninive, toho velikého města, v němž je víc než sto dvacet tisíc lidí, kteří nedovedou rozeznat pravici od levice, a v němž je i tolik dobytka?“