Jesaja 9

Het Boek

van Biblica
1 ‘Het volk dat in de duisternis leeft, zal een groot Licht zien, en over hen die wonen in het land waar de dood heerst, zal een Licht opgaan.2 Want Israël zal weer groot worden gemaakt en blij zijn, zoals men in de oogsttijd blij is of zoals overwinnaars blij zijn als zij de buit verdelen.3 Want God zal de ketens van dit volk breken en de zweep die het slaat, kapotmaken zoals Hij ook deed toen grote groepen Midjanieten door Gideons kleine bende werden verslagen.4 Op die glorieuze dag van vrede zal het oorlogstuig niet meer worden gebruikt, de met bloed doordrenkte mantels en de dreunende laars zullen worden verbrand.5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon werd ons gegeven en de heerschappij zal op zijn schouders rusten. Dit zullen zijn koninklijke titels zijn: Wonderbare Raadgever, Machtige God, Eeuwige Vader, Vredevorst.6 Aan zijn vredevolle bewind zal nooit een einde komen. Vanaf de troon van zijn vader David zal Hij rechtvaardig regeren. Hij zal alle volken van de wereld rechtvaardigheid en vrede brengen. En dit alles zal gebeuren omdat de brandende liefde van de HERE van de hemelse legers zich heeft voorgenomen dit te doen!7-9 De Here heeft gesproken tot het trotse Israël, dat zegt dat het zijn land beter en mooier dan tevoren zal herbouwen, ook al is het nu een puinhoop. De wilde vijgenbomen zijn omgehakt, maar die zullen worden vervangen door ceders!10-11 De HERE antwoordt op uw grootspraak door uw vijanden tegen u in het veld te brengen. De Syriërs vanuit het oosten en de Filistijnen vanuit het westen. Zij zullen Israël gulzig verslinden. En zelfs dan zal de toorn van de HERE tegen u nog niet zijn bekoeld. Zijn hand blijft dreigend opgeheven.12 Want na al deze straffen zult u zich niet bekeren en u niet naar Hem, de HERE van de hemelse legers, toekeren.13-14 Daarom zal de HERE in één dag Israël ontdoen van kop en staart, de leiders en de valse profeten.15 Want de leiders hebben het volk langs dwaalwegen steeds verder naar de ondergang gevoerd.16 Daarom beleeft de HERE geen genoegen aan hun jonge mannen en heeft Hij zelfs geen medelijden met de weduwen en de wezen. Want zij zijn huichelaars en uit hun monden komt alleen dwaasheid. Daarom is zijn toorn nog niet bekoeld en heeft Hij zijn hand nog dreigend opgeheven.17 Hij zal al deze verdorvenheid, deze dorens en distels, verbranden. De vlammen zullen ook de bossen in de as leggen en alles zal in rook opgaan.18 Het land is zwartgeblakerd door dat vuur, door de toorn van de HERE van de hemelse legers. Het volk valt ten prooi aan de vlammen.19 Iedereen vecht tegen zijn broeder om zijn eten te stelen, maar niemand heeft ooit genoeg. Ten slotte zullen zij zelfs het vlees van hun verwanten eten!20 Manasse tegen Efraïm en Efraïm tegen Manasse en die beiden tegen Juda. Zelfs door dit alles zal Gods toorn nog niet zijn bekoeld en blijft zijn hand dreigend tegen hen opgeheven.’

Jesaja 9

Český ekumenický překlad

van Česká biblická společnost
1  Lid, který chodí v temnotách, uvidí velké světlo; nad těmi, kdo sídlí v zemi šeré smrti, zazáří světlo. 2  Rozmnožil jsi národ, rozhojnil jsi jeho radost; budou se před tebou radovat, jako se radují ve žních, tak jako jásají ti, kdo se dělí o kořist. 3  Neboť jho jeho břemene a hůl na jeho záda i prut jeho poháněče zlomíš jako v den Midjánu. 4  Pak každá bota obouvaná do válečné vřavy a každý plášť vyválený v prolité krvi budou k spálení, budou potravou ohně. 5  Neboť se nám narodí dítě, bude nám dán syn, na jehož rameni spočine vláda a bude mu dáno jméno: „Divuplný rádce, Božský bohatýr, Otec věčnosti, Vládce pokoje.“ 6  Jeho vladařství se rozšíří a pokoj bez konce spočine na trůně Davidově a na jeho království. Upevní a podepře je právem a spravedlností od toho času až navěky. Horlivost Hospodina zástupů to učiní. 7  Slovo poslal Panovník proti Jákobovi a dopadlo na Izraele. 8  Všechen lid o tom zvěděl, Efrajim i obyvatelé Samaří. V pýše a velikášství srdce však říkají: 9  „Co bylo z cihel, spadlo, vystavíme to z kvádrů; smokvoně byly vykáceny, nahradíme je cedry.“ 10  I pozvedl Hospodin proti nim protivníky – Resína – a popudil proti nim jejich nepřátele: 11  z východu Arama, ze západu Pelištejce, aby plnými ústy požírali Izraele. Tím vším se jeho hněv neodvrátil a jeho ruka zůstává napřažena. 12  Avšak lid se neobrátil k tomu, který ho bil, Hospodina zástupů se nedotazovali. 13  Proto Hospodin odsekl od Izraele hlavu i ocas, palmovou ratolest i sítinu v jediný den. 14  Stařec a vznešený jsou ona hlava a prorok učící klam je onen ocas. 15  Vůdcové tohoto lidu se stali svůdci a ti, kdo se dají vést, jsou ztraceni. 16  Proto neměl Panovník radost z jeho jinochů a nad jeho sirotky a vdovami se neslitoval, protože všichni jsou to rouhači a zlovolníci, bludně mluví každá ústa. Tím vším se jeho hněv neodvrátil a jeho ruka zůstává napřažena. 17  Avšak jejich svévole hoří jako oheň, požírá bodláčí a křoví, zapaluje houštiny lesa a kouř se vířivě vznáší. 18  Země se zatměla pro prchlivost Hospodina zástupů a lid se stal potravou ohně; nikdo nemá soucit ani s bratrem. 19  Hltá, co je napravo, a zůstává hladový, požírá nalevo, a sytý není, požírá maso své vlastní paže, 20  Manases Efrajima, Efrajim Manasesa a na Judu se vrhají společně. Tím vším se jeho hněv neodvrátil a jeho ruka zůstává napřažena.