1¡Ay Ariel, Ariel, ciudad que sitió David! ¡Añadid año tras año, y que el ciclo de las solemnidades siga girando!2Pero no obstante, Yo asediaré a Ariel, Y habrá llantos y lamentos, y vendrá a ser para mí como Ariel.3Te sitiaré en derredor, te estrecharé con torres de asedio, Y levantaré contra ti baluartes.4Abatida, hablarás desde el suelo, Y tu palabra sonará apagada desde el polvo; Como voz de espíritu pitónico desde la tumba, Susurrarás tus palabras desde el polvo.5La multitud de tus enemigos será como granos de polvo. La multitud de tus agresores como nube de tamo. Pero de improviso, de repente,6YHVH Sebaot te auxiliará con el fragor y el estruendo de grandes truenos, Con huracán y vendaval y rayos abrasadores.7Y la multitud de los pueblos que combaten a Ariel, acabarán como sueño o visión nocturna, Sin trincheras, sin baluartes, y sin angustiadores.8Como el hambriento sueña que come, y se despierta con el estómago vacío; Como el sediento sueña que bebe, y se despierta con la garganta reseca, Así será la multitud de los pueblos que combaten contra el Monte Sión.
Ceguera de los profetas
9¡Asombraos y quedad atónitos! ¡Deslumbraos y quedad ciegos! ¡Embriagaos, y no de vino! ¡Tambaleaos, y no por el licor!10Porque YHVH ha volcado sobre vosotros, oh profetas, un espíritu de letargo, Y ha cerrado vuestros ojos, oh videntes, y cubierto vuestras cabezas.11Y así, toda revelación os ha venido a ser como palabras en un rollo sellado, Que se da a uno que sabe leer, y se dice: Lee ahora esto. Y responde: No puedo, porque está sellado.12Luego se da el rollo al que no sabe leer, diciendo: Lee ahora esto, Y él responde: No sé leer.13Dice pues Adonay: Ya que este pueblo se me acerca con la boca y me honra con los labios, Mientras su corazón está lejos de mí, Y su temor para conmigo es mera rutina de preceptos humanos,14Yo seguiré prodigando prodigios asombrosos a este pueblo, Hasta que fracase la sabiduría de sus sabios, Y se desvanezca la inteligencia de sus entendidos.15¡Ay de los que ahondan para ocultarle sus designios a YHVH! Hacen sus obras en tinieblas, y dicen: ¿Quién nos ve, quién se entera?16¡Craso error! Como si el barro se considerara alfarero, O como si la obra dijera al hacedor: No me ha hecho; Como si la vasija dijera al alfarero: No me entiende.
Bendición a Israel
17Pronto, muy pronto, el Líbano se convertirá en Carmel, Y el Carmel será considerado un bosque.18Aquel día los sordos oirán las palabras del Rollo, Y los ojos de los ciegos verán sin tinieblas ni oscuridad.19Los humildes volverán a alegrarse en YHVH, Y el más pobre de los hombres se regocijará con el Santo de Israel.20Porque no quedarán tiranos, se acabarán los cínicos, Y serán extirpados todos los que se desvelan por hacer el mal;21Los que con palabras inducen al hombre a pecar, Y tienden trampas al que defiende en el juicio, Y pervierten la causa del justo con falsas argumentaciones.22Por tanto, YHVH, que redimió a Abraham, dice así a la casa de Jacob: Ya no se avergonzará más Jacob, ni se sonrojará su rostro.23Cuando vean lo que hace mi mano en medio de ellos, santificarán mi Nombre. Sí, santificarán al Santo de Jacob, y temerán al Dios de Israel.24Los extraviados de espíritu tendrán inteligencia, Y los murmuradores aprenderán la lección.
1‘Wee Jeruzalem, de stad van David. Jaar na jaar brengt u uw vele offers, maar Ik zal een zwaar gericht over u laten gaan. U zult huilen en veel verdriet hebben.2Want Jeruzalem zal dan haar bijnaam, Vuuraltaar, eer aandoen: het zal een altaar worden dat bedekt is met bloed.3Ik zal uw vijand zijn. Ik zal Jeruzalem omsingelen en haar belegeren met forten om haar te vernietigen, zoals eens David deed.4Uw stem zal als een geest vanuit de aarde fluisteren als u zich onder de grond verstopt.5Maar plotseling zullen uw meedogenloze vijanden worden weggedreven als kaf in de wind.6In een oogwenk zal Ik, de HERE van de hemelse legers, Mij op hen werpen met donder, aardbevingen, wervelwinden en vuur.7Alle volken die Jeruzalem bestrijden, zullen als een droom verdwijnen!8Zoals iemand die honger heeft van eten droomt, maar toch hongerig blijft, en iemand die versmacht van de dorst, over drinken droomt maar nog steeds dorst heeft als hij wakker wordt. Zo zullen uw vijanden dromen van een glorieuze overwinning en er geen behalen.’9Verbaast u dat? Gelooft u het niet? Ga uw gang dan maar en wees blind als u dat wilt! U bent dronken, maar niet van het drinken. U waggelt, maar niet door de wijn!10Want de HERE heeft een geest van diepe slaap over u uitgegoten. Hij heeft uw ogen, dat zijn de profeten en uw geestelijke leiders, gesloten,11zodat al deze toekomstige gebeurtenissen een gesloten boek voor hen zijn. Als u het aan iemand geeft die kan lezen, zegt hij: ‘Ik kan het niet lezen, want het is verzegeld.’12En als u het aan iemand geeft die niet kan lezen, zegt die: ‘Het spijt me, ik kan niet lezen.’13En daarom zegt de Here: ‘Deze mensen eren God met de mond, maar in hun hart moeten zij niets van Mij hebben. Hun godsdienst is slechts door mensen opgelegd en aangeleerd.14Daarom zal Ik de wijsheid van de wijze mensen wegnemen en het inzicht van de verstandigen benevelen.’15Wee degenen die hun plannen voor God proberen te verbergen, die Hem niet op de hoogte stellen van hun doen en laten! ‘God kan ons toch niet zien,’ zeggen zij bij zichzelf. ‘Hij weet niet wat er aan de hand is!’16Wat halen zij zich toch in het hoofd! Is Hij, de pottenbakker, niet veel belangrijker dan de potten die Hij maakt? Durft u tegen Hem te zeggen: ‘Hij heeft ons niet gemaakt’?17Binnenkort zal de wildernis van de Libanon een boomgaard zijn, een prachtig, weelderig woud.18Op die dag zullen doven de woorden van de Schrift horen en vanuit hun diepe duisternis zullen blinden mijn plannen zien.19De nederigen zullen blij zijn om de HERE en de armen zullen juichen vanwege de Heilige van Israël.20De gewelddadigen zullen verdwijnen en de spotters verstommen. Allen die slechte dingen beramen, zullen worden gedood,21zij die er bij het minste of geringste op los slaan, die vanuit een hinderlaag de rechter die hen veroordeelde, overvallen en slaan en zij die elk excuus gebruiken om oneerlijk te zijn.22Daarom zegt de HERE, die Abraham verloste: ‘Mijn volk zal niet langer verbleken van schrik of te kijk worden gezet.23Want als Jakob en zijn kinderen zien wat Ik in hun land heb gedaan, zullen zij mijn naam vrezen en prijzen. Zij zullen de Heilige van Israël loven en ontzag voor Hem hebben.’24Zij die dwaalden zullen tot inzicht komen en dwarsliggers zullen kennis verwerven.