Salmo 14

Nueva Versión Internacional

de Biblica
1 Dice el necio en su corazón: «No hay Dios.» Están corrompidos, sus obras son detestables; ¡no hay uno solo que haga lo bueno!2 Desde el cielo el Señor contempla a los mortales, para ver si hay alguien que sea sensato y busque a Dios.3 Pero todos se han descarriado, a una se han corrompido. No hay nadie que haga lo bueno; ¡no hay uno solo!4 ¿Acaso no entienden todos los que hacen lo malo, los que devoran a mi pueblo como si fuera pan? ¡Jamás invocan al Señor!5 Allí los tienen, sobrecogidos de miedo, pero Dios está con los que son justos.6 Ustedes frustran los planes de los pobres, pero el Señor los protege.7 ¡Quiera Dios que de Sión venga la salvación de Israel! Cuando el Señor restaure a su pueblo,[1] ¡Jacob se regocijará, Israel se alegrará!

Salmo 14

Het Boek

de Biblica
1 Een psalm van David voor de koordirigent. Een dwaas zegt bij zichzelf: ‘Er bestaat helemaal geen God.’ De mensen begaan de ergste misdaden. Niemand doet wat goed is.2 Vanuit de hemel kijkt de HERE op de mensen neer. Hij zoekt of er nog één verstandig mens bij is, iemand die Hem zoekt.3 Maar alle mensen zijn van Hem afgedwaald, met elkaar zijn zij het spoor bijster. Er is er zelfs niet één die doet wat goed is.4 Weten zij het dan niet, al die zondaars, al die mensen die van anderen niets heel laten? Geen van hen zoekt de HERE.5 Opeens krijgen zij de schrik te pakken, paniek overvalt hen: het blijkt dat God de zijnen terzijde staat.6 Uiteindelijk kunnen zij tegen de arme mensen toch niet op, omdat de HERE hen beschermt.7 Als Israël nu eens werd gered vanuit Jeruzalem! Dat zal ook gebeuren: wanneer eens de HERE het volk redt, zal Jakob juichen en heel Israël van vreugde zingen.