1El Dios de dioses, el SEÑOR, ha convocado a toda la humanidad, desde el oriente hasta el occidente.2Dios resplandece desde Sion, la ciudad bella y perfecta.3Nuestro Dios, con rugir de trueno se acerca; todo lo destruye con fuego a su paso, y en torno suyo ruge la tormenta.4El cielo y la tierra serán sus testigos cuando él juzgue a su pueblo:5«Reúnan a mi pueblo: a los que han hecho un pacto conmigo mediante un sacrificio».6El cielo proclama la justicia divina, porque Dios mismo es el juez.7¡Escucha, pueblo mío, que voy a hablar! Estas son mis acusaciones en contra tuya, Israel. ¡Porque yo soy Dios, el Dios tuyo!8No tengo queja alguna por los sacrificios o las ofrendas quemadas que traes a mi altar, pues los traes con regularidad.9Pero no son los toros de tu establo ni las cabras de tu aprisco lo que quiero;10pues todos los animales del bosque son míos, y del ganado de mil colinas yo soy dueño.11Cada ave de los montes y todos los animales del campo me pertenecen.12Si tuviera hambre, no te lo diría; porque mío es el mundo y todo lo que en él hay.13No necesito tus toros de sacrificios ni la sangre de tus machos cabríos.14Lo que quiero de ti es verdadera gratitud a Dios; quiero que cumplas tus promesas al Altísimo.15Confía en mí en tus tribulaciones para que yo te libre y puedas darme la gloria.16Pero al malvado dice Dios: No recites más las leyes mías y deja de fingir que me obedeces,17pues has rechazado mi disciplina, y menospreciado mis leyes.18Ves a un ladrón, y le ayudas y pasas el tiempo en compañía de adúlteros.19Tu boca se llena de perversidades y tu lengua de mentiras.20Calumnias a tu hermano, al hijo de tu misma madre.21Mientras hiciste todo esto, yo guardé silencio; pensaste que nada me importaba, pero ahora llegó el momento de reprenderte, y plantearé la lista de acusaciones contra ti.22Arrepiéntanse todos los que se han olvidado de Dios, antes que los despedace y nadie pueda ayudarlos.23Pero el que me ofrenda su gratitud, me honra. Los que andan por mis sendas recibirán salvación del SEÑOR.
Salmo 50
Het Boek
de Biblica1Een psalm van Asaf. De HERE, de enig ware God, neemt het woord en roept naar de hele aarde, van oost tot west.2God komt met een ongelooflijke, prachtige glans vanuit Jeruzalem naar ons toe.3God is in aantocht en zal niet zwijgen, omdat Hij móet spreken. Een laaiend vuur gaat voor Hem uit en om Hem heen davert een storm.4God roept tot in de hemelen en naar de aarde om zijn volk te onderwijzen.5Laten mijn volgelingen bijeenkomen, zij die mijn verbond erkennen en Mij hun offers brengen.6De hemel zelf laat horen wat recht en gerechtigheid is, want God is de enige rechter.7‘Luister, mijn volk! Israël, Ik zal nu spreken en tegen u getuigen. Ik ben God, uw God.8Ik wijs u niet terecht omdat u verzuimd zou hebben Mij offers te brengen. Want Ik heb al uw brandoffers gezien.9Uit uw stallen neem ik geen stieren aan en ook geen bokken.10Alle dieren in het bos zijn al van Mij, het vee dat op de berghellingen graast en al de rijkdom aan rundvee.11Alle vogels die op de bergen nestelen, ken Ik en wat door het veld loopt, is al van Mij.12Wanneer Ik honger heb, zal Ik u niet te hulp roepen, want alles op de hele wereld is van Mij.13Eet Ik soms het vlees van geofferde stieren? Drink Ik soms bloed van geofferde bokken?14Breng lof en eer aan God: dat is pas een echt offer! Kom uw beloften na die u aan de Allerhoogste hebt gedaan.15Roep Mij te hulp in moeilijke tijden, dan zal Ik u redden en u zult Mij loven en prijzen.’16Maar tegen de ongelovige zegt God: ‘Waarom bemoeit u zich met mijn wetten? Waarom spreekt u over mijn verbond?17U bent immers alleen maar ongehoorzaam en laat mijn woord links liggen.18U speelt onder één hoedje met de dieven, overspel is u niet vreemd.19In uw drift slaat u de vreselijkste taal uit en met uw mond bedriegt u.20U keert zich zelfs tegen uw eigen broer, u roddelt over uw moeders andere zoon.21Terwijl u dit deed, zweeg Ik in alle talen. Nu verbeeldt u zich dat Ik met u ben en net zo denk als u.22Ongelovige, die God vergeet, laat dit alles goed tot u doordringen, want anders zal Ik u vernietigen en kan niemand u meer redden.23Wie Mij eert, brengt het ware offer. Aan wie die weg gaat zal Ik laten zien wat mijn heil inhoudt.’