Oración de un afligido que, a punto de desfallecer, da rienda suelta a su lamento ante el Señor.
1¡Escucha, SEÑOR, mi oración! ¡Escucha mi súplica!2No te apartes de mí cuando estoy angustiado. Inclina tu oído y respóndeme pronto cuando te llamo,3porque mis días se desvanecen como el humo, y mis huesos arden como rojas brasas.4Mi corazón está enfermo y se marchita como la hierba; ¡hasta he perdido el apetito!5Por causa de mis gemidos, se me pueden contar los huesos.6Soy como un búho en el desierto, o como una lechuza solitaria en un lugar lejano y despoblado.7Me paso las noches sin dormir, como solitario gorrión en el tejado.8Mis enemigos se burlan de mí día tras día y me maldicen.9Me alimento de cenizas en vez de comida. Por tu enojo en contra mía, por tu ira, mis lágrimas caen en lo que bebo.10Porque tú me levantas para luego tirarme.11Pasa veloz mi vida como las sombras de la noche. Me voy marchitando como la hierba12mientras tú, oh SEÑOR, reinas para siempre. Tu fama permanecerá por todas las generaciones.13Yo sé que vendrás y te apiadarás de Sion; y este es el tiempo de compadecerla, el tiempo en que prometiste que nos ayudarías.14Porque tú pueblo ama cada piedra de sus muros y se enternece por cada grano del polvo de sus calles.15¡Las naciones temblarán ante el SEÑOR; los reyes de la tierra temblarán ante su gloria!16Porque el SEÑOR reconstruirá a Sion. Él surgirá en su gloria.17Él escuchará las oraciones de los desamparados, y no rechazará sus ruegos.18Qué se escriba esto para las futuras generaciones, y que el pueblo que será creado alabe al SEÑOR.19Diles que Dios miró desde su templo en los cielos,20para escuchar los gemidos de su pueblo en esclavitud, y liberar a los condenados a muerte.21Y la fama del SEÑOR se proclamará en Sion, y sus alabanzas en Jerusalén,22cuando todos los pueblos y los reinos se reúnan para adorar al SEÑOR.23En el curso de mi vida acabó Dios con mis fuerzas; me redujo los días.24Por eso dije: «No me lleves, Dios mío, a la mitad de mi vida; tú permaneces por todas las generaciones.25En tiempos pasados tú pusiste las bases de la tierra, e hiciste con tus manos los cielos.26Ellos perecerán, pero tú permanecerás para siempre. Ellos se desgastarán como vestiduras viejas, y tú como ropa los cambiarás, y los dejarás a un lado.27Pero tú eres siempre el mismo, y tus años no tienen fin.28Los hijos de tus siervos vivirán seguros, y sus descendientes prosperarán en tu presencia».
Salmo 102
Het Boek
de Biblica1Deze psalm is het gebed van iemand die in diepe ellende zit, zich geen raad meer weet en zijn hart uitstort bij de HERE.2HERE, luister toch naar mijn gebed, ik bid dat mijn hulpgeroep U bereikt.3Verberg U niet voor mij, nu het mij allemaal te veel wordt, luister toch naar mij. Antwoord mij toch snel, nu ik U roep.4Want ik word zo snel oud en mijn botten doen zeer, zij gloeien.5Mijn hart is dor als dood gras en alle eetlust is verdwenen.6Door al mijn verdriet voel ik mij lichamelijk een wrak.7Ik voel mij als een pelikaan in de woestijn, hulpeloos. Alsof ik een steenuil ben die in de ruïnes zit.8Ik kan niet slapen en lijk op een vogel, alleen op een dak.9Mijn tegenstanders bespotten mij voortdurend. Mijn naam geldt als een vloek voor wie mijn bloed wel kunnen drinken.10Ik eet as in plaats van brood en mijn tranen mengen zich met het water dat ik drink.11Dat komt allemaal doordat U uw toorn en ergernis over mij hebt uitgegoten, eerst nam U mij op en toen gooide U mij weer neer.12Mijn dagen zijn stil en duister en ik verga.13HERE, U heerst echter tot in eeuwigheid. Uw naam zal nooit worden uitgewist en blijft altijd bestaan.14Eens zult U Zich over Jeruzalem komen ontfermen. De tijd is aangebroken om uw stad genade te geven.15Uw dienaren houden van deze stad en hebben medelijden met de puinhopen die er liggen.16Dan zullen alle volken ter wereld eerbied en ontzag hebben voor de naam van de HERE. Alle heersers zullen uw grootheid erkennen.17Dan zal de HERE Jeruzalem herbouwen en er met zijn grootheid en macht gaan wonen.18Dan zal Hij de gebeden van de armen aanhoren en Zich tot hen overbuigen.19Laten we dit opschrijven voor de komende generaties. Het volk dat dan leeft, zal de HERE prijzen.20Want de HERE heeft hoog vanuit zijn heilige hemel neergezien op de aarde.21Hij hoorde het klagen en huilen van de gevangenen en bevrijdde hen die ten dode waren opgeschreven.22Daarom zal men in Jeruzalem over de HERE vertellen en zijn naam grootmaken.23Dan zullen alle volken en koninkrijken bij elkaar komen en de HERE dienen.24Halverwege mijn leven heeft Hij mijn kracht afgenomen. Ik leef nog maar kort.25Ik zeg tegen Hem: Mijn God, laat mij nog niet sterven, ik ben nog veel te jong. Maar U bestaat al eeuwen.26In het begin hebt U de aarde gemaakt en ook de hemel was uw werk.27Dit alles zal eenmaal verdwijnen, maar U blijft altijd aanwezig. Alles slijt weg als oude kleren,28maar U blijft dezelfde. Aan uw bestaan komt geen einde.29De nakomelingen van uw dienaren kunnen veilig leven. Het volk dat uit hen voortkomt, zal altijd veilig onder uw hoede blijven.