de Biblica1SEÑOR, ¿por qué te retraes y te mantienes alejado? ¿Por qué te ocultas cuando más te necesito?2Ven y llama a cuentas a estos hombres altivos y malvados que se encarnizan persiguiendo a los pobres. Derrama sobre estos malvados el mal que para otros planeaban.3Estos hombres se vanaglorian de todos sus malos deseos, injurian a Dios y felicitan al ambicioso.4Estos malvados, tan orgullosos y altivos, parecen creer que Dios ha muerto. ¡No se les ocurre siquiera buscarlo!5No obstante, todo cuanto emprenden les sale bien. No ven el castigo tuyo que les espera.6Se jactan de que ni Dios ni el hombre pueden hacer nada contra ellos; siempre estarán libres de problemas.7Tienen la boca llena de maldiciones, mentira y fraude. En la punta de su lengua tienen maldad y problemas.8Acechan en las callejuelas oscuras de la ciudad y asesinan a los inocentes que pasan.9Como leones, se agazapan silenciosos en espera de lanzarse sobre los indefensos. Como cazadores, hacen caer a sus víctimas en sus trampas.10Los desdichados son vencidos por la mayor fuerza de ellos, y caen bajo sus golpes.11«Dios no ve, no se dará cuenta», dicen para sí los malvados.12¡Levántate, oh SEÑOR! ¡Oh Dios, aplástalos! No te olvides de los indefensos.13¿Por qué permites que el malvado se quede tan campante después de maldecirte así, oh Dios? Porque ellos creen que nunca los llamarás a cuentas.14SEÑOR, tú ves todos los problemas y el dolor que han causado. Castígalos, pues, Oh, SEÑOR; el huérfano se encomienda en tus manos; tú eres auxilio del desvalido.15Rompe los brazos de esos malvados, persíguelos hasta que el último de ellos sea destruido.16El SEÑOR es rey para siempre jamás. Quienes siguen a otros dioses serán borrados de su tierra.17SEÑOR, tú conoces el anhelo de los desvalidos. Ciertamente escucharás sus clamores y los consolarás.18Estarás con los huérfanos y con todos los oprimidos, para que el simple mortal no los aterrorice más.
Salmo 10
Het Boek
de Biblica1Waarom blijft de afstand tussen U en mij zo groot, HERE? Het lijkt wel of U Zich juist voor mij verbergt wanneer ik U het meest nodig heb.2Vol hoogmoed achtervolgt de goddeloze de arme. Laat het kwaad dat zij hebben bedacht, toch op deze mensen zelf neerkomen!3Want mensen die U afwijzen pochen over alles wat zij willen en kunnen, zij wensen de hebzuchtige geluk, maar de HERE verachten zij.4Deze mensen, hooghartig en trots als zij zijn, denken dat er geen God is die rekenschap vraagt. In hun leven is geen plaats voor Hem.5Hun manier van leven en werken brengt hun nog steeds geluk, terwijl zij er niet aan denken uw oordeel daarbij te betrekken. Dit valt helemaal buiten hun gezichtsveld. Ook over hun tegenstanders halen zij minachtend hun schouders op.6Ze denken bij zichzelf: ‘Wie doet me wat? Het gaat ons toch al jarenlang goed, van vader op zoon?’7Bij het minste of geringste vloeken zij, altijd bedriegen en misleiden zij en bedenken zij onrecht.8Zij bevinden zich vaak op geheime verblijfplaatsen, op afgelegen plekken vermoorden zij onschuldige mensen en zij loeren op weerloze mensen.9Zij wachten hen stiekem op als een leeuw die zijn prooi bespringt. Zij leggen hinderlagen om arme mensen te vangen en trekken het net om hen aan.10De ongelukkige wordt overweldigd door hun kracht en bezwijkt onder hun mishandelingen.11God ziet het toch niet, denken zij bij zichzelf. En als Hij het al ziet, vergeet Hij het wel weer. Hij kan toch niet alles onthouden?12HERE, grijp toch in! O God, hef uw hand toch tegen hen op! Denk alstublieft aan de armen!13Hoe komt het dat goddelozen U verachten? Zij denken dat U hen nooit ter verantwoording zult roepen.14HERE, U ziet wat zij doen. U weet wat een ellende en verdriet zij veroorzaken. Laat hen dan ook maar boeten, HERE! De arme mensen vertrouwen zich geheel aan U toe. U bent de toevlucht voor wees en weduwe. U staat bekend als degene die de hulpelozen tegemoetkomt en helpt.15Breek de macht van de boosdoeners, HERE, zodat zij niets meer kunnen. Vervolg hen tot er niet één meer in leven is.16De HERE is Koning, nu en tot in eeuwigheid! Zij die God niet volgen, moeten zijn land uit.17HERE, U kent het hart van de nederige mensen door en door. U kent hun wensen, uw hart gaat naar hen uit, U luistert naar hen.18U doet recht aan wezen en verdrukten. Niemand krijgt meer de kans hen uit het land te verjagen.