1Booz fue hasta la puerta de la ciudad y se sentó. En eso pasó por allí el pariente que había mencionado y lo llamó. ―Oye, ven acá. Siéntate y hablaremos un momento. Se sentaron.2Booz llamó a diez ancianos de la ciudad y les pidió que se sentaran como testigos.3Booz le dijo a su pariente: ―Tú conoces a Noemí, que volvió de Moab. Ella quiere vender la propiedad de Elimélec nuestro hermano.4Yo creí que debía hablarte de ello para que puedas comprarla, si quieres, con estos hombres respetables como testigos. Si la quieres, házmelo saber ahora, porque si tú no la compras, yo lo haré. Tú tienes el primer derecho de redimirla y yo estoy después. ―Muy bien, yo la compraré —contestó el hombre.5Booz le dijo: ―La compra de la tierra de Noemí requiere también que te cases con Rut, a fin de que ella pueda tener hijos que lleven el nombre de su marido y puedan heredar la tierra.6―Yo no puedo hacer eso —contestó el hombre— porque afectaría mi herencia a mis herederos.7En aquellos días era costumbre en Israel que al transferir un hombre sus derechos de propiedad, se quitara el calzado y lo pasara al otro. Esto daba validez pública a la transacción.8Así pues, cuando este hombre le dijo a Booz: «cómprala para ti», se quitó el zapato.9Entonces Booz dijo a los testigos y a los que miraban: ―Ustedes son testigos de que hoy le he comprado a Noemí la propiedad de Elimélec, Quilión y Majlón;10y que con ella he redimido a Rut la moabita, la viuda de Majlón, a fin de que sea mi esposa, y pueda tener un hijo que lleve el nombre de la familia de su marido muerto.11Y todo el pueblo que estaba de pie allí, y los testigos respondieron: ―Somos testigos. Que el SEÑOR haga que esta mujer que ha venido a formar parte de tu hogar, sea tan fértil como Raquel y Lea, de quienes desciende toda la nación de Israel. Que seas poderoso y de renombre en Belén;12y que los descendientes que el SEÑOR te dé por medio de esta mujer sean tan numerosos y honorables como nuestro antecesor Fares, el hijo de Tamar y de Judá.
Genealogía de David
13Entonces Booz se casó con Rut y el SEÑOR le dio un hijo.14Y las mujeres de la ciudad le dijeron a Noemí: «Bendito sea el SEÑOR, que te ha dado este nieto, para que se encargue de ti. Que sea famoso en Israel.15Que él rejuvenezca tu alma, y cuide de ti en tu vejez, porque es el hijo de tu nuera. Ella vale más que siete hijos, y ha sido muy buena contigo y te ama tanto».16Noemí tomó el hijo en sus brazos, y se encargo de criarlo.17Entonces las vecinas dijeron: «Por fin, Noemí ha tenido un hijo». Y le pusieron por nombre Obed. Él fue el padre de Isaí y abuelo de David.18Este es el árbol genealógico de Booz comenzando desde Fares: Fares, Jezrón,19Ram, Aminadab,20Naasón, Salmón,21Booz, Obed,22Isaí, David.
1Boaz ging bij de stadspoort zitten wachten op het andere familielid. Toen hij hem voorbij zag gaan, riep hij: ‘Zeg, hebt u even tijd voor mij? Ik wil iets met u bespreken!’ De man kwam naar hem toe en ging naast hem zitten.2Daarna riep Boaz tien leiders van de stad en vroeg hun erbij te komen zitten als getuigen.3Boaz zei tegen zijn familielid: ‘U kent Noömi, die uit Moab is teruggekeerd, nietwaar? Zij wil het stuk land van Elimelech verkopen.4Het leek me goed er eerst met u over te spreken, zodat u het kunt kopen als u wilt, in het bijzijn van deze respectabele getuigen. Als u het wilt kopen, zeg het mij dan, want als u geen gebruik maakt van uw recht, doe ik het. U hebt het eerste recht van koop, daarna ik.’ De man antwoordde: ‘Goed, ik zal het kopen.’5Boaz voegde eraan toe: ‘Als u het land van Noömi koopt, moet u ook met Ruth, haar Moabitische schoondochter, trouwen. Dan kan zij kinderen krijgen die Machlons naam zullen dragen en zijn land zullen erven.’6‘In dat geval kan ik het niet doen,’ antwoordde de man. ‘Daardoor zou mijn eigen bezit minder waard worden. Koopt u het maar, want ik kan het me niet veroorloven.’7In die tijd was het in Israël gewoonte dat als iemand het recht van koop aan een ander gaf, hij zijn sandaal uittrok en die aan de ander overhandigde. Deze handeling gaf openbare geldigheid aan de transactie.8Toen de man tegen Boaz zei: ‘Koopt u het zelf maar,’ trok hij dus zijn sandaal uit.9Boaz keerde zich naar de getuigen en de mensen die eromheen stonden en zei: ‘U bent er allemaal getuige van dat ik nu alle vroegere bezittingen van Elimelech en zijn zonen Machlon en Kiljon koop van Noömi.10Ik zal ook trouwen met Ruth, de Moabitische, de weduwe van Machlon. Haar kinderen zullen Elimelechs naam dragen en zijn land erven. Zo zal zijn naam voortleven in zijn familie en in zijn stad. U bent er vandaag getuige van.’11Alle toehoorders en de getuigen stemden ermee in en zeiden: ‘Ja, wij zijn er getuige van. Moge de HERE deze vrouw die bij u komt wonen, zegenen als Rachel en Lea, die beiden het volk Israël groot hebben gemaakt en van wie het hele volk Israël afstamt! En wat uzelf betreft, moge het u voorspoedig gaan en moge u beroemd worden in Bethlehem.12Mogen de kinderen die de HERE u zal geven door deze jonge vrouw, zijn als die van Peres, de zoon van Tamar en Juda.’13Zo trouwde Boaz met Ruth. Nadat zij gemeenschap hadden gehad, raakte zij in verwachting en de HERE schonk hun een zoon.14De vrouwen van de stad zeiden tegen Noömi: ‘Prijs de HERE, want Hij heeft u een kleinzoon gegeven. Wij hopen dat zijn naam beroemd wordt in Israël.15Hij zal ervoor zorgen dat u zich weer jong voelt en u verzorgen als u dat zelf niet meer kunt. Dit jongetje is immers de zoon van uw schoondochter, de vrouw die zoveel van u houdt en u meer waard is dan zeven zonen!’16En Noömi nam het kind op schoot en zorgde er goed voor.17Haar buurvrouwen zeiden: ‘Noömi heeft weer een zoon!’ Zij noemden het jongetje Obed. Hij werd de vader van Isaï en de grootvader van koning David.18-22Dit is de stamboom van David, te beginnen bij zijn voorvader Peres: Peres was de vader van Chesron, Chesron was de vader van Ram, Ram was de vader van Amminadab, Amminadab was de vader van Nachson, Nachson was de vader van Salmon, Salmon was de vader van Boaz, Boaz was de vader van Obed, Obed was de vader van Isaï en Isaï was de vader van David.