de Biblica1Ni la nieve es para el verano, ni la lluvia para la cosecha, ni los honores para el necio.2Como gorrión que vuela sin rumbo o la golondrina sin nido, la maldición sin motivo jamás llega a destino.3El látigo es para el caballo, el freno para el burro y la vara, para la espalda del necio.4No respondas al necio según su necedad, o tú mismo pasarás por necio.5Respóndele al necio como se merece, para que no se crea sabio.6Confiar que el necio lleve un mensaje es como cortarse los pies o sufrir violencia.7Inútil es el proverbio en la boca del necio como inútiles son las piernas de un inválido.8Honrar al necio es tan descabellado como atar una piedra a la honda.9El proverbio en la boca del necio es como la espina en la mano del borracho.10Como el arquero que hiere a todo el que pasa, así es el que da trabajo al necio en su casa.11Como el perro vuelve a su vómito, así el necio vuelve a su necedad.12Hay más esperanza para un necio que para el que se cree muy sabio.13El perezoso para no trabajar pone excusas, dice: «Hay un león allá afuera que anda suelto».14Sobre sus bisagras gira la puerta; sobre la cama, el perezoso.15El perezoso no mueve ni un dedo para llevarse la comida a la boca.16El perezoso se cree más listo que siete sabios que saben responder.17Meterse en pleitos ajenos es como agarrar a un perro por las orejas.18Como loco que lanza flechas encendidas,19es el que engaña a su prójimo y luego dice: «Sólo era una broma».20Sin leña se apaga el fuego, y sin chismes se acaba el pleito.21El carbón es para hacer brasas, la leña para hacer fuego, y el hombre pendenciero para empezar pleitos.22Los chismes son como bocados sabrosos; llegan hasta lo más profundo del corazón.23Como baño de plata sobre olla de barro así son las palabras amables que ocultan un corazón malvado.24El que odia lo disimula al hablar, pero en su corazón hace planes malvados.25No le creas, aunque te hable con dulzura, porque su corazón rebosa de abominaciones.26Puede engañarnos disimulando su odio pero ante todos se descubrirá su maldad.27El que cava una fosa, en ella caerá; el que echa a rodar una roca, contra él se volverá.28La lengua mentirosa odia a sus víctimas, la boca aduladora causa la ruina.
Proverbios 26
Het Boek
de Biblica1Eer past net zomin bij een dwaas als sneeuw past bij de zomer en regen bij de oogsttijd.2Een ongegronde vervloeking treft geen doel, hij zweeft weg als een mus, vliegt op als een zwaluw.3De zweep is er voor het paard, het bit is er voor de ezel en de roe is er voor de rug van de dwaas.4Ga niet in op de woorden van een dwaas, anders verlaagt u zich tot zijn niveau.5Weerleg de woorden van een dwaas, anders denkt hij misschien dat hij nog gelijk heeft ook.6Wie zijn woorden laat overbrengen door een dwaas, maakt het zichzelf moeilijk en berokkent zich schade.7Een spreuk in de mond van een dwaas is net zo kreupel als de slappe benen van een verlamde.8Wie een steen in de slinger vastbindt, zodat hij niet kan worden geworpen, doet hetzelfde als iemand die een dwaas aanzien geeft.9Een dronkaard kan net zomin omgaan met een doorn in zijn hand als een dwaas met een spreuk.10Wie dwazen en onbekenden in dienst neemt, lijkt op een boogschutter die in het wilde weg schiet.11Zoals een hond terugkeert naar zijn eigen braaksel, houdt de dwaas vast aan zijn onverstand.12Hebt u een man gezien die zichzelf als wijs beschouwt? Welnu, van een dwaas mag u meer verwachten dan van hem.13De luiaard gebruikt alle mogelijke uitvluchten, desnoods beweert hij dat een gevaarlijke leeuw op straat loopt.14Zoals een deur op zijn scharnieren draait, zo draait de luiaard zich om in zijn bed.15De luiaard houdt zijn handen liever in zijn zakken, hij is nog te beroerd om ermee te eten.16De luiaard acht zichzelf wijzer dan alle verstandige mensen om hem heen.17Een voorbijganger die zich in een ruzie mengt die hem niet aangaat, is net zo gevaarlijk bezig als iemand die een hond uitdaagt.18Wie zonder aanleiding als een razende zijn pijlen en bedreigingen om zich heenwerpt,19is te vergelijken met iemand die zijn naaste bedriegt en dan zegt: ‘Ach, ik deed het toch voor de grap?’20Zonder hout gaat het vuur uit, zo houdt ook de ruzie op als de roddelaar verdwijnt.21Zoals kolen het vuur doen opgloeien en hout het vuur laat vlammen, zo laat een ruziezoeker ruzies opvlammen.22Naar de woorden van een roddelaar wordt gretig geluisterd. Zij zetten zich vast in het gemoed van de toehoorders.23Een boosaardig hart achter vriendelijk klinkende woorden is als een waardeloos voorwerp, overtrokken met een laagje zilver.24Wie haatdragend is, laat dat vanbuiten niet merken, maar in zijn hart gaat heel wat anders om.25Geloof zijn smeekbeden niet, want u zou gruwen als u in zijn hart kon kijken.26Ook al tracht iemand zijn haatgevoelens te maskeren, zijn kwade voornemens zullen aan het licht komen.27Wie een kuil graaft voor een ander, zal er zelf in vallen. Wie iemand met een steen wil verpletteren, zal zelf onder die steen terechtkomen.28Een leugenaar haat degene tegen wie hij zich keert en gladde praatjes richten een mens te gronde.