1Al ver que la multitud se le acercaba, Jesús subió a un monte.2Allí se sentó, y cuando sus discípulos se le acercaron comenzó a enseñarles:3«¡Dichosos los que reconocen su pobreza espiritual, porque de ellos es el reino de los cielos!4¡Dichosos los que lloran, porque serán consolados!5¡Dichosos los mansos, porque el mundo entero les pertenecerá!6¡Dichosos los que tienen hambre y sed de justicia, porque quedarán satisfechos!7¡Dichosos los que tienen compasión de otros, porque Dios tendrá compasión de ellos!8¡Dichosos los que tienen un corazón limpio, porque verán a Dios!9¡Dichosos los que hacen la paz, porque serán llamados hijos de Dios!10¡Dichosos los que sufren persecución por ser justos, porque el reino de los cielos les pertenece!11»Dichosos ustedes cuando alguien los ofenda o persiga o diga todo tipo de mentiras contra ustedes por ser mis discípulos.12¡Alégrense mucho, porque en el cielo les espera una gran recompensa! Así fue como persiguieron a los profetas antiguos.
La sal y la luz
13»Ustedes son la sal del mundo. Si la sal pierde el sabor, ¿para qué va a servir? ¡Sólo para que la boten y la pisoteen por inservible!14»Ustedes son la luz del mundo. Una ciudad asentada sobre un monte no puede esconderse.15Nadie enciende una lámpara para esconderla bajo un cajón, sino que la pone en alto para que alumbre a todos los que están en la casa.16¡Así dejen ustedes brillar su luz ante toda la gente! ¡Que las buenas obras que ustedes realicen brillen de tal manera que la gente adore al Padre celestial!
El cumplimiento de la ley
17»No vayan a creer que vine a anular la ley de Moisés y las enseñanzas de los profetas. Al contrario, vine a darles su verdadero significado.18Les aseguro que mientras existan el cielo y la tierra, ni la parte más pequeña e insignificante de la ley se pasará por alto, hasta que esta se cumpla totalmente.19Por eso, el que desobedezca el más pequeño mandamiento, y así les enseñe a los demás, se convertirá en la persona más pequeña del reino de los cielos; pero quien obedezca y enseñe los mandamientos de Dios, será grande en el reino de los cielos.20Les advierto que, a menos que ustedes sean más justos que los fariseos y los maestros de la ley de Dios, no podrán entrar al reino de los cielos.
El homicidio
21»Ustedes saben que bajo la ley de Moisés la regla era que el que matara sería castigado.22Pues yo añado que el que se enoja contra su hermano está cometiendo el mismo delito. El que le dice “idiota” a su hermano, merece que lo lleven al juzgado. Y el que maldiga a una persona, merece ir a parar a las llamas del infierno.23Por lo tanto, si mientras estás presentando tu ofrenda delante del altar, te acuerdas de pronto de que alguien tiene algo contra ti,24deja allí mismo tu ofrenda. Vete primero a reconciliarte con tu hermano y luego regresa a presentar tu ofrenda.25Reconcíliate con tu enemigo de inmediato antes que sea demasiado tarde, te lleve a juicio y te arrojen en la cárcel.26Te aseguro que tendrás que permanecer allí hasta que pagues el último centavo.
El adulterio
27»Ustedes saben que está escrito en la ley: “No cometerás adulterio”.28Pero yo les digo: Cualquiera que mira a una mujer y desea acostarse con ella, comete adulterio en su corazón.29Así que si uno de tus ojos te hace pecar, sácatelo y échalo lejos. Es mejor perder un miembro del cuerpo, y no que el cuerpo entero sea echado al infierno.30Y si tu mano derecha te conduce al pecado, córtatela y échala lejos. Es mejor quedarse manco que ir al infierno.
El divorcio
31»También está escrito: “El que quiera separarse de su esposa, debe darle un certificado de divorcio”.32Pero yo les digo que el hombre que se divorcia de su esposa, excepto cuando esta haya sido infiel, hace que ella cometa adulterio y que el que se case con ella también lo cometa.
Los juramentos
33»Ustedes también saben que hace mucho se dio este mandamiento: “Cumplan lo que le juren a Dios”.34Pero yo les digo: Nunca juren. No juren por el cielo, porque es el trono de Dios;35ni juren por la tierra, porque es donde él pone sus pies; ni por Jerusalén, porque Jerusalén es la capital del gran Rey.36Ni siquiera juren por su propia cabeza, porque no pueden volver blanco o negro ni un solo cabello.37Es suficiente con que digan “sí” o “no” y nada más. Si dicen algo más, seguro viene del maligno.
Ojo por ojo
38»Ustedes saben que está escrito: “Ojo por ojo y diente por diente”.39Pero yo les digo: No paguen mal por mal. Si los abofetean en la mejilla derecha, presenten la otra.40Si los llevan a juicio y les quitan la camisa, denles también el abrigo.41Si los obligan a llevar una carga un kilómetro, llévenla dos kilómetros.42Denle al que les pida, y no le den la espalda al que les pida prestado.
El amor a los enemigos
43»También conocen el mandamiento que dice: “Ama a tu prójimo y odia a tu enemigo”.44Pero yo les digo: ¡Amen a sus enemigos! ¡Oren por quienes los persiguen!45De esta forma estarán actuando como hijos de su Padre que está en el cielo, porque él da la luz del sol a los malos y a los buenos y envía la lluvia a los justos y a los injustos.46Si ustedes aman sólo a los que los aman, ¿qué de extraordinario tiene eso? ¡Aun la gente mala puede hacerlo!47Y si sólo saludan a sus hermanos, ¿qué hacen de más? ¡Aun los paganos hacen eso!48Ustedes deben ser perfectos, como su Padre que está en los cielos es perfecto.
1Op een dag, toen Jezus zag dat er weer veel mensen gekomen waren, liep Hij de berg op en ging zitten. Zijn leerlingen kwamen bij Hem.2Hij onderwees hun:3‘Gelukkig zijn zij die nederig zijn, want het Koninkrijk van de hemelen is voor hen bestemd.4Gelukkig zijn zij die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden.5Gelukkig zijn de zachtmoedigen, want de aarde is voor hen.6Gelukkig zijn de mensen die ernaar hunkeren dat Gods wil wordt uitgevoerd, want zij zullen volkomen tevreden worden gesteld.7Gelukkig zijn de mensen met een liefdevol en helpend hart, want zij zullen zelf liefde ontmoeten en hulp ontvangen.8Gelukkig zijn de mensen met een zuiver hart, want zij zullen God zien.9Gelukkig zijn de mensen die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God worden genoemd.10Gelukkig zijn de mensen die vervolgd worden omdat zij Gods wil doen, want het Koninkrijk van de hemelen is voor hen.11Gelukkig bent u als u beledigingen, vervolgingen, leugens en laster te verdragen krijgt omdat u bij Mij hoort.12Juich van blijdschap, want in de hemel ligt een geweldige beloning voor u klaar. Vroeger zijn de profeten immers ook zo vervolgd.13U bent als zout voor de wereld. Maar als het zout zijn kracht verliest, hoe moet je het dan smaak geven? Waar is het dan nog goed voor, behalve om weggegooid en door de mensen vertrapt te worden?14U bent het licht van de wereld, een stad op een berg kan iedereen zien.15Men steekt immers geen lamp aan om er vervolgens een emmer overheen te zetten? Die lamp moet toch op een standaard staan en licht geven voor iedereen in huis?16Laat daarom ook uw licht voor alle mensen schijnen. Als zij dan de goede dingen zien die u doet, zullen zij uw hemelse Vader eren.17Denk niet dat Ik ben gekomen om de wetten van Mozes en de woorden van de profeten af te schaffen. Ik ben juist gekomen om er de volle betekenis aan te geven.18Ik zeg u met nadruk: tot het moment waarop hemel en aarde vergaan, blijft iedere letter, ieder leesteken van de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn.19Wie zelfs maar het kleinste gebod afschaft en anderen leert dat ook te doen, zal de kleinste zijn in het Koninkrijk van de hemelen. Maar wie zich aan Gods wetten houdt en anderen leert dat ook te doen, zal in dat Koninkrijk in hoog aanzien staan.20Want Ik waarschuw u. Als u zich niet méér houdt aan Gods wetten dan de bijbelgeleerden en de Farizeeën, komt u het Koninkrijk van de hemelen zeker niet binnen.21U hebt gehoord dat tegen onze voorouders gezegd is: “U mag niemand doodslaan” en “wie iemand doodslaat, zal veroordeeld worden.”22Maar Ik zeg zelfs: iedereen die kwaad is op een ander, zal veroordeeld worden. En wie een ander uitscheldt, moet zich voor de rechtbank verantwoorden, ja, die zal voor het hellevuur komen te staan.23Stel dat u in de tempel voor het altaar staat om God een offer te brengen. Als u zich daar dan herinnert dat iemand iets tegen u heeft,24moet u het offer naast het altaar laten liggen. Ga eerst naar die ander toe, maak het met hem in orde en breng daarna pas uw offer aan God.25Zorg ervoor dat u het op tijd eens wordt met uw tegenpartij. Want als hij u voor de rechter sleept, wordt u misschien wel in de gevangenis gegooid.26En daar komt u pas weer uit als u de laatste cent betaald hebt.27De wet van Mozes zegt: “U mag geen overspel plegen.”28Maar Ik zeg: wie met begerige ogen naar een vrouw kijkt, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd.29Als uw oog u tot verkeerde dingen brengt, ruk het dan uit en gooi het weg. Want het is beter één lichaamsdeel kwijt te raken dan dat uw hele lichaam in de hel wordt gegooid.30En als uw hand u tot verkeerde dingen brengt, hak hem dan af en gooi hem weg. Want het is beter één lichaamsdeel kwijt te raken dan dat uw hele lichaam in de hel wordt gegooid.31De wet van Mozes zegt: “Als iemand van zijn vrouw wil scheiden, moet hij haar wel een brief meegeven waarin staat dat zij niet langer zijn vrouw is.”32Maar Ik zeg: als u zich van uw vrouw laat scheiden zonder dat zij met een andere man gemeenschap heeft gehad, drijft u haar tot overspel. En wie met een weggezonden vrouw trouwt, pleegt ook overspel.33In de wet van Mozes staat ook: “U moet zich aan uw eed houden. Wat u voor God hebt gezworen, moet u nakomen.”34Maar Ik zeg: zweer nooit! Zeg niet: “Ik zweer bij de hemel,” want de hemel is de troon van God.35Of: “Ik zweer bij de aarde,” want de aarde is Gods voetenbank. Of: “Ik zweer bij Jeruzalem,” want dat is de stad van de grote Koning.36Zeg ook niet: “Ik zweer bij mijn hoofd,” want u kunt niet één haar wit of zwart maken.37Houd u aan uw woord. Ja is ja en nee is nee. Wat u meer zegt, komt van de duivel.38De wet van Mozes zegt: “Oog om oog en tand om tand.”39Maar Ik zeg u: verzet u niet tegen wie u kwaad doet. Als iemand u een klap op de ene wang geeft, keer hem dan ook uw andere wang toe.40Als iemand in een proces uw hemd opeist, geef hem dan ook uw jas.41Als iemand u dwingt om één kilometer met hem mee te lopen, ga dan twee kilometer met hem mee.42Als iemand u iets vraagt, geef het hem. En als iemand geld van u wil lenen, weiger het dan niet.43U hebt gehoord dat er gezegd is: “Heb uw naaste lief en haat uw vijanden.”44Maar Ik zeg: houd ook van uw vijanden! En bid voor wie u vervolgen!45Als u dat doet, bent u echt kinderen van uw hemelse Vader. Want Hij laat zijn zon opgaan voor goede en slechte mensen. Hij laat het regenen voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen.46Als u alleen maar houdt van mensen die ook van u houden, krijgt u geen beloning. Dat doen zelfs bedriegers.47Als u alleen maar vriendelijk bent voor uw vrienden, doet u niets bijzonders. Dat doet immers iedereen.48Wees volmaakt, zoals ook uw hemelse Vader volmaakt is.’