1¡Ay de ustedes, asirios, que lo han destruido todo a su alrededor sin haber sufrido jamás en carne propia la destrucción! ¡Exigen que otros cumplan lo que les prometen, y ustedes los traicionan! Ahora les toca a ustedes ser traicionados y destruidos.2¡Pero a nosotros, oh SEÑOR, muéstranos misericordia, porque en ti hemos confiado! Sé nuestra fuerza cada día y nuestro auxilio cuando sobrevenga la tribulación.3Al escuchar tu voz huye el enemigo; cuando tú te alzas, se desbandan las naciones.4Como las langostas despojan las eras y las viñas, despojará Jerusalén al derrotado ejército de Asiria.5Excelso es el SEÑOR, quien tiene su morada en el cielo. Él convertirá a Jerusalén en hogar de justicia, bondad y rectitud.6Hay para Judá abundancia de salvación guardada en lugar seguro, junto con sabiduría, conocimiento y reverencia a Dios.7Pero ahora sus embajadores lloran con amargo desengaño, porque Asiria ha rechazado su clamor de paz.8Sus caminos están arruinados, los viajeros se desvían por caminos apartados. Los asirios han quebrantado su pacto de paz, y nada les importan las promesas hechas en presencia de testigos; a nadie respetan.9Hay tribulación en toda la tierra de Israel; el Líbano ha sido destruido; Sarón se ha vuelto un desierto; Basán y el Carmelo han sido saqueados.10Pero el SEÑOR Dios dice: Yo me levantaré y demostraré mi poder y fuerza.11Nada ganarán ustedes los asirios con todos sus esfuerzos, su propio aliento se volverá fuego que los consumirá.12Sus ejércitos arderán y serán reducidos a cal, como si fueran espinos cortados y echados al fuego.13¡Escuchen lo hecho por mí, oh naciones lejanas! ¡Y ustedes las cercanas, reconozcan mi poderío!14Los pecadores de mi pueblo tiemblan de miedo. «¿Cuál de nosotros», claman, «podrá vivir así en presencia de este consumidor Fuego Eterno?».15Les voy a decir quién puede vivir aquí: todas las personas honradas y justas que rehúsan obtener ganancias mediante fraude, que refrenan sus manos de recibir soborno, que se niegan a confabular con quienes planean homicidios, que cierran los ojos a todo lo que los atraiga al mal.16Las personas que sean así morarán en lo alto. Las rocas de los montes serán sus seguras fortalezas, obtendrán alimento y tendrán toda el agua que necesiten.17Sus ojos verán al Rey en su belleza, y a los montes celestiales en la lejanía.18Y su corazón recordará los tiempos de terror cuando los oficiales asirios desde fuera de las murallas contaban sus torres y calculaban cuánto botín obtendrían de su ciudad caída.19Pronto se habrán ido. Este pueblo fiero y violento que habla una jerga incomprensible, desaparecerá.20Verás en cambio a Jerusalén en paz, sitio en que se adora a Dios, ciudad tranquila y firme.21El glorioso SEÑOR nos será como amplio río de protección, que ningún enemigo podrá atravesar.22Porque el SEÑOR es nuestro juez, nuestro legislador y nuestro rey. Él nos cuidará y nos librará.23Caídas están las velas de los enemigos, en mástiles quebrados y jarcias inútiles. El pueblo de Dios se repartirá los tesoros de ellos; hasta los cojos obtendrán su parte del botín.24El pueblo de Israel ya no dirá: «Estamos enfermos y desesperados», porque el SEÑOR les perdonará sus pecados y los bendecirá.
1Wee u, verrader. Alles om u heen hebt u verwoest, maar niet uzelf. U verwacht van anderen dat zij hun beloften aan u houden, terwijl u hen wel bedriegt! Maar nu zult ook u worden bedrogen en verwoest.2Maar wilt U, HERE, ons genadig zijn, want wij hebben onze hoop op U gevestigd. Wees elke dag onze sterkte en onze redding in moeilijke tijden.3De vijand slaat op de vlucht als hij uw stem hoort. Als U opstaat, vluchten de volken.4Zoals sprinkhanen de velden en wijngaarden afstropen, zo zal Jeruzalem het verslagen leger afstropen!5De HERE is zeer machtig en woont hoog in de hemel. Hij geeft Jeruzalem gerechtigheid, goedheid en rechtvaardigheid.6Een overvloed van heil ligt in een veilige plaats voor Juda opgeslagen, samen met wijsheid, kennis en ontzag voor God.7Uw gezanten huilen van bittere teleurstelling, want de vredesregeling is verworpen.8Uw wegen zijn verlaten en er zijn geen reizigers meer. Het vredesverdrag is verbroken en zij bekommeren zich niet om de beloften die zij in het bijzijn van getuigen hebben gedaan, zij hebben voor niemand respect.9Het hele land Israël is in grote nood, de Libanon is verwoest, de Saron is een wildernis geworden, Basan en de Karmel zijn leeggeplunderd.10Maar de HERE zegt: ‘Ik zal opstaan en mijn kracht en glorie laten zien.11U, Assyriërs, zult niets bereiken met al uw inspanningen. Uw adem is een vuur dat uzelf zal verteren.12Uw legers zullen tot kalk worden verbrand, als dorens die worden afgesneden en op het vuur gegooid.13Luister naar wat Ik heb gedaan, of u ver weg of dichtbij woont, erken mijn macht!14De zondaars onder mijn volk beven van angst. “Wie van ons,” schreeuwen zij, “kan leven in de nabijheid van dit allesverterende, eeuwige vuur?” ’15Ik zal u vertellen wie hier kan leven: allen die eerlijk en rechtvaardig zijn, die geen winst willen maken door bedrog, die zich niet laten omkopen, die weigeren te luisteren naar hen die moorden beramen en die het kwaad niet kunnen aanzien.16Dergelijke mensen zullen worden verhoogd. De rotsen van de bergen zullen hun veilige schuilplaats zijn, zij zullen voedsel krijgen en water naar behoefte.17Uw ogen zullen de koning zien in al zijn glorie en zijn uitgestrekte land aanschouwen.18U zult terugdenken aan die tijd van onderdrukking, toen de Assyrische aanvoerders buiten uw muren de torens telden en schatten hoeveel de gevallen stad hun zou opleveren.19Maar zij zullen binnenkort allemaal weg zijn. Deze harde, gewelddadige mensen met hun onverstaanbare taal zullen verdwijnen.20In plaats daarvan zult u een vreedzaam Jeruzalem zien, een plaats waar God wordt aanbeden, een rustige en veilige stad, als een tent die stevig vaststaat.21Daar zal de HERE ons zijn macht tonen en daar stromen brede rivieren waarop geen vijandelijke schepen te zien zijn.22Want de HERE is onze rechter, onze wetgever en koning. Hij zal ons redden.23De zeilen van de vijand flapperen tegen gebroken masten en kunnen niet meer strak worden gespannen. Hun buit zal worden verdeeld onder het volk van God, zelfs de verlamden zullen hun aandeel krijgen.24Het volk van Israël zal niet langer zeggen: ‘Wij zijn ziek en hulpeloos,’ want de HERE zal zijn volk de zonden vergeven en het zegenen.