de Biblica1Como colaboradores de Dios les suplicamos que no desechen su amor.2Porque Dios dice: «Escuché tu clamor en tiempo favorable, y en día de salvación te socorrí». Ahora mismo es el tiempo favorable de Dios; hoy es el día de la salvación.
Privaciones de Pablo
3Nosotros nos comportamos siempre de tal manera que nadie se escandalice, ni critique nuestro servicio.4Más bien, en cada uno de nuestros actos tratamos de portarnos como servidores de Dios. Con paciencia soportamos los sufrimientos, las necesidades, las angustias.5Nos han azotado, encarcelado y nos hemos enfrentado a airadas multitudes; hemos trabajado hasta el agotamiento, hemos pasado noches en vela y sin comer.6Con la integridad de nuestras vidas, con nuestro entendimiento del evangelio y con nuestra paciencia y bondad hemos hecho nuestro servicio. El Espíritu Santo vive en nosotros y amamos con sinceridad.7Hemos sido veraces gracias al poder de Dios. Nuestra arma para atacar y defendernos ha sido la justicia.8Unas veces nos honran y otras nos desprecian; unas veces nos critican y otras veces nos ensalzan; unas veces nos tienen por mentirosos, aunque decimos la verdad.9Aunque todo el mundo nos conoce, nos tratan como a desconocidos; arriesgamos la vida, pero estamos vivos; nos han golpeado, pero sobrevivimos.10Tenemos el corazón adolorido, pero a la vez no nos falta el gozo. Parecemos pobres, pero enriquecemos a muchos; no tenemos nada, y, sin embargo, somos dueños de todo.11Queridos hermanos corintios, les hemos hablado con entera franqueza; les hemos abierto nuestro corazón.12Nosotros les amamos mucho, pero ustedes nos niegan su amor.13Les estoy hablando ahora como si fueran mis propios hijos. ¡Correspondan al amor que les ofrezco!
No formen yunta con los incrédulos
14No se unan en matrimonio con los que no creen en el Señor, porque ¿qué pueden tener en común la justicia con la maldad? ¿Cómo puede la luz llevarse bien con la oscuridad?15Y ¿qué armonía puede haber entre Cristo y el diablo? ¿Cómo puede un creyente estar de acuerdo con un incrédulo?16Y ¿qué unión puede existir entre el templo de Dios y los ídolos? Porque nosotros somos el templo del Dios viviente. Como el Señor dijo: «Viviré con ellos y caminaré entre ellos, y seré su Dios y ellos serán mi pueblo».17Por eso el Señor añade: «Salgan de en medio de ellos, apártense; no toquen sus inmundicias, y yo los recibiré18y seré un Padre para ustedes, y ustedes serán mis hijos y mis hijas, dice el Señor Todopoderoso».
1Als Gods medewerkers dringen wij erop aan dat u de genade die God u gegeven heeft, niet naast u zult neerleggen.2Want God zegt: ‘Op het goede moment verhoorde Ik uw gebed, op de dag van redding kwam Ik u te hulp.’ Dat goede moment is nu aangebroken en het is nu ook die dag van redding.3Wij leven zo dat niemand door onze houding van de Here wordt afgehouden. Zo kan van ons werk geen kwaad gesproken worden.4Bij alles wat wij doen, willen wij laten blijken dat wij echte dienaren van God zijn. Wij verdragen geduldig allerlei pijn en moeite ter wille van de Here.5Wij zijn geslagen, gevangengezet en uitgejouwd, wij hebben gezwoegd, hele nachten hebben wij slapeloos doorgebracht en wij moesten het vaak zonder eten doen.6Wat wij over onszelf zeggen, hebben wij waargemaakt door ons zuivere leven, ons begrip van het goede nieuws en ons geduld. We zijn vriendelijk, vol oprechte liefde en vol van de Heilige Geest geweest.7Onze woorden zijn een getuigenis van de waarheid en God heeft ons daarvoor kracht gegeven. De rechtvaardigheid was ons wapen, zowel in de aanval als in de verdediging.8Wij blijven de Here trouw, of anderen ons nu minachten of hoogachten, of ze ons nu prijzen of bekritiseren. Wij zijn eerlijk, al noemt men ons leugenaars.9De wereld negeert ons, maar God kent ons. Wij leven op de rand van de dood en toch zijn wij spring-levend! Wij worden geslagen, maar niet gedood.10Ons hart doet pijn, maar de Here geeft ons blijdschap. Wij zijn arm, maar geven anderen veel geestelijke rijkdom. Wij hebben niets, maar genieten van alles.11Vrienden in Korinthe, wij spreken vrijuit tot u, ons hart staat voor u open.12Wij hebben begrip voor u, maar uw begrip voor ons is te klein.13Ik doe nu alsof u mijn eigen kinderen bent. Zet uw hart voor ons open en beantwoord onze liefde.14Verbind u niet met mensen die niet van de Here houden. Wat hebben recht en slecht met elkaar te maken? Of licht en donker?15Wat voor overeenkomst is er tussen Christus en de duivel? En wat voor gemeenschappelijks heeft een gelovige met iemand die niets van Christus wil weten?16Wat voor eenheid kan er bestaan tussen Gods tempel en die van de valse goden? Ja, wij zijn de tempel van de levende God, die heeft gezegd: ‘Ik zal bij hen wonen en bij hen zijn. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.17Ga daarom uit hun midden weg, keer u van hen af en raak het onreine niet aan. Dan zal Ik u aannemen,18Ik zal uw Vader zijn en u zult mijn zonen en dochters zijn,’ zegt de Here, die alle macht heeft.