1Si yo tengo el don de hablar en lenguas humanas o angélicas y no tengo amor, soy como un metal que resuena o un platillo que hace ruido.2Si tengo el don de profecía y sé absolutamente de todo, y no tengo amor, no soy nada. Y si tengo una fe tan grande que puedo hacer que los montes cambien de lugar, de nada me servirá sin amor.3Si entrego a los pobres hasta el último bien terrenal que poseo, y si dejo que me quemen vivo, pero no tengo amor, de nada me servirá.4El amor es paciente, es benigno; el amor no es envidioso; el amor no es presumido ni orgulloso;5no se comporta con rudeza ni es egoísta ni se enoja fácilmente ni guarda rencor;6al amor no le gustan las injusticias y se regocija cuando triunfa la verdad.7El amor disculpa todos los errores, siempre confía en la persona amada, espera de ella lo mejor y todo lo soporta.8-9Un día se dejará de profetizar y de hablar en lenguas, y el saber ya no será necesario, pues sabemos muy poco y profetizamos imperfectamente; pero siempre existirá el amor.10Y cuando Dios nos haga perfectos, lo que es imperfecto desaparecerá.11Cuando yo era niño, hablaba, pensaba y razonaba como niño; pero cuando alcancé madurez en la vida, dejé a un lado las cosas de niño.12De la misma manera, nuestros conocimientos son ahora muy limitados, como si estuviéramos viendo una figura en un espejo defectuoso; pero un día veremos las cosas como son, cara a cara. Mis conocimientos son ahora imperfectos, pero en aquel día podré conocer tal y como él me conoce a mí.13Tres virtudes hay que ahora permanecen: la fe, la esperanza y el amor. Pero la más excelente de ellas es el amor.
1Als ik wel de talen van mensen en engelen zou spreken, maar geen liefde heb, klink ik als een dreunende gong of een schelle cimbaal.2Als ik Gods woord doorgeef, alle geheimen doorgrond, alles weet wat er te weten is en al het geloof heb, zodat ik bergen kan verzetten, maar geen liefde heb, ben ik niets.3Als ik mijn bezittingen stuk voor stuk uitdeel en mijn lichaam geef om te worden verbrand, maar geen liefde heb, dan heb ik er niets aan.4De liefde is geduldig, de liefde is vriendelijk, de liefde is niet jaloers. Zij doet niet gewichtig en is niet trots,5zij kwetst niet, is niet egoïstisch en voelt zich nooit beledigd, zij neemt niemand iets kwalijk,6zij is niet blij met onrecht, maar juist met de waarheid.7De liefde beschermt altijd, heeft altijd vertrouwen, verwacht het altijd van God en houdt stand.8Aan de liefde komt nooit een einde. Het spreken namens God zal eens niet meer nodig zijn, het spreken in klanktalen zal ophouden, kennis zal dan niet meer worden gevraagd.9Want wat wij weten, is onvolledig, en wat wij namens God zeggen, is gebrekkig.10Maar wanneer het blijvende en volmaakte komt, is dat het einde van het gebrekkige en onvolmaakte.11Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en redeneerde ik als een kind. Maar nu ik volwassen ben, heb ik het kinderlijke voorgoed achter mij gelaten.12Nu hebben wij nog geen heldere kijk op Christus, maar later zullen wij oog in oog met Hem staan. Ik ken Hem nu nog niet volkomen, maar dan zal ik Hem volledig kennen, zoals Hij mij door en door kent.13Kortom, er zijn drie dingen die blijven: geloof, hoop en liefde. Maar de liefde is het voornaamste.