van Biblica1Prijs de HERE! Hij is een goede God. Want zijn goedheid en liefde blijven eeuwig bestaan.2Laat ieder die door de HERE is bevrijd, dit blijven zeggen. Hij heeft hen immers bevrijd uit de macht van de vijand?3Hij heeft hen teruggehaald uit alle verre landen, uit oost en west, uit noord en zuid.4Er waren mensen die ronddwaalden in de woestijn, op eenzame plaatsen. Zij hadden geen plek om te wonen.5Door honger en dorst waren zij aan het eind van hun krachten.6Toen riepen zij in hun ellende tot de HERE en Hij redde hen uit al hun angst.7Hij liet hen lopen op een goed begaanbare weg die leidde naar een stad waar ook voor hen een huis was.8Laten zij de goedheid en liefde van de HERE prijzen en Hem ook eren om alle wonderen die Hij voor de mensen heeft gedaan.9Maar ook omdat Hij de dorstige mensen te drinken heeft gegeven en de hongerigen heeft voorzien van voedsel.10Er waren ook mensen die in de duisternis moesten leven. Zij zaten, lichamelijk of geestelijk, vastgebonden.11Dat kwam doordat zij niet wilden luisteren naar wat God zei. Zij wisten het zelf beter! Zij sloegen de raadgevingen van God, de Allerhoogste, in de wind.12Daarom had Hij hen in moeilijkheden gebracht. Toen zij vielen, was er niemand die hen hielp.13Toen riepen zij in hun ellende tot de HERE en Hij redde hen uit al hun angst.14Hij leidde hen uit die diepe duisternis waarin zij leefden, en verbrak alles waarmee zij zaten vastgebonden.15Laten zij de goedheid en liefde van de HERE prijzen en Hem ook eren om alle wonderen die Hij voor de mensen heeft gedaan.16Maar ook omdat Hij de koperen deuren heeft opengebroken en de metalen sloten ervan heeft vernietigd.17Ook waren er mensen die dwaas handelden. Wegens hun zondige leven en hun oneerlijkheid werden zij gemarteld.18Zij walgden bij het zien van eten en stonden al met één been in het graf.19Toen riepen zij in hun ellende tot de HERE en Hij redde hen uit al hun angst.20Hij kwam en sprak met hen, Hij maakte hen beter en rukte hen weg voor de kaken van de dood.21Laten zij de goedheid en liefde van de HERE prijzen en Hem ook eren om alle wonderen die Hij voor de mensen heeft gedaan.22Maar laten zij Hem ook lofoffers brengen en juichend over zijn werk vertellen.23Er waren ook mensen die met hun schepen alle zeeën bevoeren en overal handel dreven.24Zij zagen het machtige scheppingswerk van de HERE en wat Hij in de zeeën had gemaakt.25Soms, als Hij sprak, stak er een storm op die de golven hoog opzweepte.26Dan gingen zij met schip en al omhoog met de golven en even later weer diep naar beneden, zij waren dan doodsbang.27Zij vielen om en liepen als dronkemannen. Er bleef van al hun fiere stoerheid niets meer over.28Toen riepen zij in hun ellende tot de HERE en Hij redde hen uit al hun angst.29Hij zwakte de storm af tot een zacht ruisende wind en de golven kalmeerden.30Zij waren blij omdat alles weer tot rust kwam. God Zelf bracht hen veilig naar de haven van bestemming.31Laten zij de goedheid en liefde van de HERE prijzen en Hem ook eren om alle wonderen die Hij voor de mensen heeft gedaan.32Maar laten zij Hem ook prijzen tegenover de leiders van het volk en Hem de eer geven wanneer zij later alles vertellen.33Hij bepaalt of een waterrijk gebied een woestijn wordt en of bronnen opdrogen en tot droog land worden.34Of dat vruchtbaar land zoute grond wordt, omdat de bewoners slecht zijn.35Maar Hij maakt ook woestijnen tot vruchtbare streken en in droge, gebarsten grond laat Hij bronnen ontspringen.36Daar laat Hij hongerige mensen wonen en zij bouwen daar een stad.37Zij zaaien akkers in en leggen wijngaarden aan. De opbrengst dient als voedsel.38God zegent hen en laat hen uitgroeien tot een groot volk. Ook het vee neemt aanzienlijk toe.39Maar als er rampen en slechte tijden komen, wordt dat volk weer kleiner en verdwijnt.40Er komt schande over de machthebbers, zij dwalen rond zonder doel.41God beschermt echter de armen, Hij behoedt hen voor verdrukking en breidt hun families uit.42De oprechte mensen zijn blij als zij dit zien. Oneerlijkheid trekt toch altijd aan het kortste eind.43Wie denkt dat hij wijs is, moet goed op deze dingen letten, en vooral nooit de goedheid en zegeningen van de HERE over het hoofd zien.
1Danket dem HERRN; denn er ist freundlich, und seine Güte währet ewiglich. (Ps 106:1)2So sollen sagen, die erlöst sind durch den HERRN, die er aus der Not erlöst hat,3die er aus den Ländern zusammengebracht hat von Osten und Westen, von Norden und Süden.4Die irregingen in der Wüste, auf ungebahntem Wege, und fanden keine Stadt, in der sie wohnen konnten,5die hungrig und durstig waren und deren Seele verschmachtete,6die dann zum HERRN riefen in ihrer Not und er errettete sie aus ihren Ängsten7und führte sie den richtigen Weg, dass sie kamen zur Stadt, in der sie wohnen konnten:8Die sollen dem HERRN danken für seine Güte / und für seine Wunder, die er an den Menschenkindern tut,9dass er sättigt die durstige Seele und die Hungrigen füllt mit Gutem. (Luk 1:53)10Die da sitzen mussten in Finsternis und Dunkel, gefangen in Zwang und Eisen,11weil sie Gottes Worten ungehorsam waren und den Ratschluss des Höchsten verachtet hatten,12sodass er ihr Herz durch Unglück beugte und sie stürzten und ihnen niemand half,13die dann zum HERRN riefen in ihrer Not und er half ihnen aus ihren Ängsten14und führte sie aus Finsternis und Dunkel und zerriss ihre Bande:15Die sollen dem HERRN danken für seine Güte / und für seine Wunder, die er an den Menschenkindern tut,16dass er zerbrach eherne Türen und zerschlug eiserne Riegel.17Die Toren, die geplagt waren um ihrer Übertretung und um ihrer Sünde willen,18dass ihnen ekelte vor aller Speise und sie nahe waren den Pforten des Todes,19die dann zum HERRN riefen in ihrer Not und er half ihnen aus ihren Ängsten,20er sandte sein Wort und machte sie gesund und errettete sie, dass sie nicht starben:21Die sollen dem HERRN danken für seine Güte / und für seine Wunder, die er an den Menschenkindern tut,22und sollen Dank opfern und erzählen seine Werke mit Freuden.23Die mit Schiffen auf dem Meere fuhren und trieben ihren Handel auf großen Wassern,24die des HERRN Werke erfahren haben und seine Wunder im Meer,25wenn er sprach und einen Sturmwind erregte, der die Wellen erhob, (Ps 104:4; Jona 1:4)26und sie gen Himmel fuhren und in den Abgrund sanken, dass ihre Seele vor Angst verzagte,27dass sie taumelten und wankten wie ein Trunkener und wussten keinen Rat mehr,28die dann zum HERRN schrien in ihrer Not und er führte sie aus ihren Ängsten29und stillte das Ungewitter, dass die Wellen sich legten30und sie froh wurden, dass es still geworden war und er sie zum ersehnten Hafen brachte:31Die sollen dem HERRN danken für seine Güte / und für seine Wunder, die er an den Menschenkindern tut,32und ihn in der Gemeinde preisen und bei den Alten rühmen.33Er machte Ströme zur Wüste und Wasserquellen zum öden Land,34dass fruchtbares Land zur Salzwüste wurde wegen der Bosheit derer, die dort wohnten. (Gen 19:24)35Er machte das Trockene wieder wasserreich und gab dem dürren Lande Wasserquellen (Jes 41:18)36und ließ die Hungrigen dort bleiben, dass sie eine Stadt bauten, in der sie wohnen konnten,37und Äcker besäten und Weinberge pflanzten, die reichlich Früchte trugen.38Und er segnete sie, dass sie sich sehr mehrten, und gab ihnen viel Vieh.39Aber sie wurden gering an Zahl und geschwächt von der Last des Unglücks und des Kummers.40Er schüttete Verachtung aus auf die Fürsten und ließ sie irren in der Wüste, wo kein Weg ist; (Job 12:21)41aber die Armen schützte er vor Elend und mehrte ihre Geschlechter wie eine Herde.42Das werden die Aufrichtigen sehen und sich freuen, und aller Bosheit wird das Maul gestopft werden. (Job 22:19)43Wer ist weise und behält dies? Der wird merken, wie viel Wohltaten der HERR erweist.