1Wee de stad Samaria, omringd door haar vruchtbare vallei. Samaria, de trots en vreugde van de dronkaards van Israël! Wee haar schoonheid, de gekroonde glorie van dronkaards, het is een bloem die verwelkt!2De Here is sterk en machtig, Hij is als een hagelstorm, een vernietigende orkaan, als een alleswegspoelende vloedgolf, Hij zet de hele aarde naar zijn hand.3Eens zal de oogstrelende schoonheid van Samaria, omringd door een vruchtbare vallei, plotseling verdwenen zijn.4Zij zal gretig worden weggeplukt, zoals een vroege vijg wordt weggeplukt en gretig opgegeten!5Uiteindelijk zal dan de HERE van de hemelse legers Zelf hun gekroonde glorie zijn, de prachtige diadeem voor wie er van zijn volk zijn overgebleven.6Hij zal de rechters een verlangen naar rechtvaardigheid geven en grote moed aan de soldaten die bij de poort weten stand te houden.7Maar ook Jeruzalem wordt door dronkaards geleid! Haar priesters en profeten wankelen en waggelen. Zij maken domme fouten en begaan grote vergissingen.8Hun tafels liggen vol met braaksel, overal ligt vuil.9‘Wie denkt Jesaja wel dat hij is,’ zeggen de mensen, ‘om op zoʼn toon tegen ons te spreken! Zijn wij soms kleine kinderen, net oud genoeg om te praten?10Hij vertelt ons steeds weer hetzelfde, gebod op gebod, regel op regel, dan weer dit en dan weer dat!’11Werkelijk, om tot dit volk te spreken zal God buitenlanders sturen, mensen die in onverstaanbare talen spreken!12Zij zouden rustig kunnen leven in hun eigen land, maar zij wilden niet naar Hem luisteren.13De HERE zal het daarom steeds opnieuw voor hen uitspellen. Het keer op keer in simpele bewoordingen vertellen, elke keer als Hij de kans heeft. Maar toch zullen zij over deze simpele en oprechte boodschap struikelen en vallen. Zij zullen worden gebroken en vertrapt en gevangengenomen.14Luister daarom goed naar de woorden van de HERE, spottende heersers in Jeruzalem.15U zegt: ‘Wij hebben een afspraak gemaakt met de dood en een verdrag met het dodenrijk, om gedekt te zijn tegen de stormvloed die over ons komt. Wij hebben de leugen als een schuilplaats en verstoppen ons achter bedrog.’16Maar de HERE God zegt: ‘Kijk, Ik plaats een steen als fundament in Sion, een kostbare hoeksteen die Ik heb uitgekozen, en wie zijn vertrouwen daarin stelt, hoeft nooit meer een andere toevlucht te zoeken.17Ik zal met het meetsnoer en het paslood van de rechtvaardigheid het fundament dat u maakte, controleren. Het ziet er wel goed uit, maar de hagelstorm van Assur zal die onbetrouwbare schuilplaats vernietigen, als een watervloed zal hij het wegvagen.18Ik zal uw verbond met de dood en het dodenrijk tenietdoen, zodat u in de grond wordt gestampt als de vijand uw land binnenstormt.19Steeds weer zal die stormvloed komen opzetten en u meevoeren, totdat uiteindelijk de vreselijke waarheid van mijn waarschuwingen tot u zal doordringen.’20Het bed dat u hebt gemaakt, is veel te kort om op te liggen, de dekens zijn te smal om u te bedekken.21De HERE zal plotseling in toorn verschijnen, net als op de berg Perasim en in het dal bij Gibeon, om iets vreemds en ongewoons te doen.22Spot daarom niet meer, anders wordt uw straf alleen maar zwaarder. Want God, de HERE van de hemelse legers, heeft mij duidelijk gezegd dat Hij vastbesloten is het land te vernietigen.23-24Luister naar mij, luister eens heel goed: ploegt een boer voortdurend zijn land zonder te zaaien? Blijft hij de aarde eggen, zonder gewas in te planten?25Plant hij uiteindelijk niet verschillende soorten kruiden en koren, elk op een apart stuk grond?26Hij weet precies wat hij moet doen, want God heeft het hem laten zien en begrijpen.27Hij dorst niet alles op dezelfde manier. Voor dille wordt geen dorsslede gebruikt, maar een stok. Komijn wordt niet gedorst met een wagenrad, maar met een roede, heel voorzichtig.28Koren voor brood wordt niet helemaal geplet, maar alleen kort gedorst.29Zo zal ook HERE van de hemelse legers in zijn wijsheid niet eindeloos, zonder maat, straffen.
1Weh der prächtigen Krone der Trunkenen von Ephraim, der welken Blume seiner herrlichen Zierde hoch über dem fetten Tal derer, die vom Wein taumeln! (Jes 5:22)2Siehe, einen Starken und Mächtigen hält der Herr bereit; wie Hagelsturm, wie verderbliches Wetter, wie Wasserflut, die mächtig einreißt, wirft er zu Boden mit Gewalt. (2 Kon 17:5)3Mit Füßen wird zertreten die prächtige Krone der Trunkenen von Ephraim.4Und die welke Blume seiner herrlichen Zierde hoch über dem fetten Tal wird sein wie eine Frühfeige vor dem Sommer, die einer erspäht und flugs aus der Hand verschlingt.5Zu der Zeit wird der HERR Zebaoth eine zierende Krone sein und ein herrlicher Kranz für den Rest seines Volks (Jes 7:3; Jes 10:20)6und ein Geist des Rechts für den, der zu Gericht sitzt, und eine Kraft denen, die den Kampf gegen das Tor zurückschlagen.
Gericht über die Priester und Propheten in Jerusalem
7Aber auch diese sind vom Wein toll geworden und taumeln vom Bier. Priester und Propheten sind toll vom Bier, sind im Wein ersoffen. Sie taumeln vom Bier, sie sind toll beim Weissagen und wanken beim Rechtsprechen.8Denn alle Tische sind voll Gespei und Unflat an allen Orten! (Jes 19:14)9Wen will denn der Priester Erkenntnis lehren, wem der Prophet Offenbarung deuten? Denen, die entwöhnt sind von der Milch, denen, die von der Brust abgesetzt sind?10Denn sie sagen: »Zawlazaw zawlazaw, kawlakaw kawlakaw[1], hier ein wenig, da ein wenig!«11Ja, Gott wird mit stammelnder Lippe und fremder Zunge reden zu diesem Volk, (Deut 28:49; Jes 33:19; Jer 5:15; 1 Cor 14:21)12er, der zu ihnen gesagt hat: »Das ist die Ruhe, schafft Ruhe den Müden; und das ist die Erquickung!« Aber sie wollten nicht hören. (Jes 30:15; Jer 6:16; Mat 11:28)13Darum wird für sie des HERRN Wort zu »Zawlazaw zawlazaw, kawlakaw kawlakaw, hier ein wenig, da ein wenig«, dass sie hingehen und rücklings fallen, zerbrochen, verstrickt und gefangen werden. (Jes 8:15)14So höret nun des HERRN Wort, ihr Spötter, die ihr herrscht über dies Volk, das in Jerusalem ist.15Ihr sprecht: Wir haben mit dem Tod einen Bund geschlossen und mit dem Totenreich einen Vertrag gemacht. Wenn die brausende Flut kommt, wird sie uns nicht treffen; denn wir haben Lüge zu unsrer Zuflucht und Trug zu unserm Schutz gemacht.16Darum spricht Gott der HERR: Siehe, ich lege in Zion einen Grundstein, einen bewährten Stein, einen kostbaren Eckstein, der fest gegründet ist. Wer glaubt, der flieht nicht.[2] (Ps 118:22; Jes 7:9; Rom 9:33; Rom 10:11; Ef 2:20; 1 Petr 2:6)17Und ich will das Recht zur Richtschnur und die Gerechtigkeit zur Waage machen. So wird Hagel die Zuflucht in der Lüge zerschlagen, und Wasser sollen den Schutz wegschwemmen,18dass hinfalle euer Bund mit dem Tode und euer Vertrag mit dem Totenreich nicht bestehen bleibe. Wenn die brausende Flut kommt, wird sie euch zermalmen;19sooft sie kommt, wird sie euch erfassen. Denn Morgen für Morgen wird sie kommen, des Tags und des Nachts. Da wird man nur mit Entsetzen Offenbarung deuten.20Denn das Bett ist zu kurz, um sich auszustrecken, und die Decke zu schmal, um sich dreinzuschmiegen.21Denn der HERR wird sich aufmachen wie am Berge Perazim und toben wie im Tal Gibeon, dass er sein Werk vollbringe, aber fremd ist sein Werk, und dass er seine Tat tue, aber seltsam ist seine Tat! (Joz 10:10; 2 Sam 5:20; 1 Kron 14:11; 1 Kron 14:16)22So lasst nun euer Spotten, auf dass eure Bande nicht fester werden; denn ich habe von einem Verderben gehört, das von Gott, dem HERRN Zebaoth, beschlossen ist über die ganze Erde. (Jes 10:22)
Das Gleichnis vom Bauern
23Nehmt zu Ohren und hört meine Stimme, merkt auf und hört meine Rede:24Pflügt oder gräbt oder eggt denn ein Ackermann immerfort seinen Acker zur Saat?25Ist’s nicht so: Wenn er ihn geebnet hat, dann streut er Dill und wirft Kümmel und sät Weizen und Gerste, ein jedes, wohin er’s haben will, und Dinkel an den Rand?26So unterweist ihn sein Gott und lehrt ihn, wie es recht sei.27Auch drischt man den Dill nicht mit Dreschschlitten und lässt auch nicht die Walze über den Kümmel gehen, sondern den Dill schlägt man aus mit einem Stabe und den Kümmel mit einem Stecken.28Zermalmt man etwa das Getreide? Nein, endlos drischt man’s nicht. Man lässt seine Dreschwalze und seine Pferde darüber gehen, aber zermalmt es nicht.29Auch das kommt her vom HERRN Zebaoth; sein Rat ist wunderbar, und er führt es herrlich hinaus. (Jes 9:5)