1HERE, ik zal uw naam eren en prijzen, want U bent mijn God, U doet zulke wonderbaarlijke dingen! U hebt uw plannen lang geleden vastgesteld en nu hebt U ze uitgevoerd, precies zoals U Zich had voorgenomen.2Een machtige stad hebt U veranderd in een ruïne. Van het sterkste fort hebt U slechts puinhopen laten overblijven. Het paleis van de vreemdeling hebt U doen verdwijnen. Het zal nooit worden herbouwd.3Daarom zullen sterke naties beven van angst voor U, meedogenloze volken gehoorzamen U en prijzen uw naam.4Maar voor de armen, o HERE, bent U een schuilplaats in de storm, een schaduw tijdens de hitte. Een toevluchtsoord tegen genadeloze volken die lijken op een slagregen die een aarden wal doorweekt en laat instorten.5Zoals een heet en droog land door de schaduw van wolken wordt verkoeld, zo zult U de trots van meedogenloze volken bekoelen.6Hier op de berg Sion in Jeruzalem zal de HERE van de hemelse legers een indrukwekkend feest houden voor iedereen op aarde, een prachtig feest met heerlijk voedsel, met wijn van een goed jaar en het beste vlees.7Dan zal Hij de schemer van hopeloosheid en de sluier van de dood die over de volken van de aarde ligt, wegnemen,8Hij zal de dood voor altijd opslokken. De HERE God zal alle tranen afvegen en voor altijd de beledigingen en de spot tegen zijn land en volk wegnemen. De HERE heeft gesproken, Hij zal dit zeker doen!9Op die dag zullen de mensen verklaren: ‘Dit is onze God, op wie wij vertrouwden en op wie wij wachtten. Hij is gekomen om ons te redden, laat ons daarom blij zijn over onze bevrijding!’10Want de goede hand van de HERE zal op Jeruzalem rusten en Moab zal als stro onder zijn voeten worden vertrapt en worden achtergelaten om te verrotten.11Gods hand zal hen wegduwen zoals een zwemmer het water met zijn handen wegduwt. Hij zal een einde maken aan hun trots en slechte daden.12De hoge, steile muren van Moab zullen worden vernield en tot stof worden verpulverd.
1HERR, du bist mein Gott, dich preise ich; ich lobe deinen Namen. Denn du hast Wunder getan; deine Ratschlüsse von alters her sind treu und wahrhaftig. (Ps 31:15)2Denn du hast die Stadt zum Steinhaufen gemacht, die feste Stadt, dass sie in Trümmern liegt, die Paläste der Fremden, dass sie nicht mehr eine Stadt seien und nie wieder aufgebaut werden. (Jes 24:10)3Darum ehrt dich ein mächtiges Volk, die Städte gewalttätiger Völker fürchten dich.4Denn du bist der Geringen Schutz gewesen, der Armen Schutz in der Trübsal, eine Zuflucht vor dem Ungewitter, ein Schatten vor der Hitze, wenn die Tyrannen wüten wie ein Unwetter im Winter, (Jes 4:6)5wie die Hitze im dürren Land. Du demütigst der Fremden Ungestüm, wie du die Hitze brichst durch den Schatten der Wolken; du dämpfst der Tyrannen Siegesgesang.
Das große Freudenmahl
6Und der HERR Zebaoth wird auf diesem Berge allen Völkern ein fettes Mahl machen, ein Mahl von reinem Wein, von Fett, von Mark, von Wein, darin keine Hefe ist. (Mat 8:11; Mat 22:2)7Und er wird auf diesem Berge die Hülle wegnehmen, mit der alle Völker verhüllt sind, und die Decke, mit der alle Heiden zugedeckt sind.8Er wird den Tod verschlingen auf ewig. Und Gott der HERR wird die Tränen von allen Angesichtern abwischen und wird aufheben die Schmach seines Volks in allen Landen; denn der HERR hat’s gesagt. (Hos 13:14; 1 Cor 15:54; Op 7:17; Op 21:4)9Zu der Zeit wird man sagen: »Siehe, das ist unser Gott, auf den wir hofften, dass er uns helfe. Das ist der HERR, auf den wir hofften; lasst uns jubeln und fröhlich sein über sein Heil.«10Denn die Hand des HERRN ruht auf diesem Berge. Moab aber wird zertreten werden an seinem Ort, wie Stroh in die Mistlache getreten wird.11Und wenn es auch seine Hände darin ausbreitet, wie sie ein Schwimmer ausbreitet, um zu schwimmen, so wird doch der Herr seinen Hochmut niederdrücken trotz allen Mühens seiner Hände.12Und deine hohen, steilen Mauern hat er gebeugt, erniedrigt und in den Staub zu Boden geworfen. (Jes 26:5)