1-2Abiam begon zijn drie jaar durende regeringsperiode als koning van Juda in Jeruzalem, tijdens het achttiende regeringsjaar van Jerobeam in Israël. Abiams moeder heette Maächa en zij was een kleindochter van Abisalom.3Hij was net zoʼn grote zondaar als zijn vader en zijn hart was niet aan God toegewijd, zoals bij David wel het geval was.4Maar ondanks Abiams zonden maakte de HERE, wegens zijn liefde voor David, geen einde aan de lijn van Davids koninklijke nakomelingen.5Want David had de HERE zijn hele leven gehoorzaamd, behalve in de kwestie van de Hethiet Uria.6De oorlog die destijds tussen Rechabeam en Jerobeam ontstond, bleef ook tijdens Abiams leven doorwoeden.7De rest van de geschiedenis van Abiam is beschreven in de Kronieken van de koningen van Juda, onder andere de oorlog die Abiam met Jerobeam voerde.8Na zijn dood werd hij in Jeruzalem begraven en zijn zoon Asa volgde hem op.9Asa werd koning van Juda en zetelde in Jeruzalem. Dat gebeurde in het twintigste regeringsjaar van Jerobeam over Israël.10Hij regeerde eenenveertig jaar. Zijn grootmoeder was Maächa, de kleindochter van Abisalom.11Zijn levenswijze kon de goedkeuring van de HERE wegdragen, net zoals dat met zijn voorvader David het geval was geweest.12Hij verbande de tempelprostituees en verwijderde alle afgodsbeelden die zijn vader en grootvader hadden gemaakt.13Zijn grootmoeder Maächa ontnam hij de titel en invloed van koningin-moeder, omdat ook zij een afgodsbeeld van Asjera had gemaakt. Dat beeld liet hij vernielen en verbranden bij de beek Kidron.14De tempels op de heuvels werden niet afgebroken, maar Asa was zijn leven lang wel volkomen toegewijd aan de HERE.15Hij gaf de door zijn vader geheiligde gaven en de zilveren en gouden voorwerpen die hij zelf ter beschikking had gesteld, een vaste plaats in de tempel.16Hun leven lang heerste oorlog tussen Asa van Juda en Basa van Israël.17Koning Basa bouwde de versterkte stad Rama in een poging de handelsroute naar Jeruzalem af te snijden.18Asaʼs reactie daarop was dat hij al het zilver en goud dat van de tempelschat was overgebleven, en alle paleisschatten aan zijn hovelingen gaf om naar koning Benhadad van Syrië in Damascus te brengen, met daarbij de boodschap:19‘Laten wij bondgenoten worden, net zoals onze vaders waren. Ik stuur u daarvoor een geschenk van goud en zilver. Verbreek alstublieft uw verbond met koning Basa van Israël, zodat hij mij met rust laat.’20Benhadad ging akkoord en stuurde meteen zijn legers op enkele Israëlitische steden af. Hij verwoestte Ijjon, Dan, Abel-Bet-Maächa, heel Kinneret en het hele gebied van Naftali.21Toen Basa het nieuws over de aanval vernam, legde hij de bouw van Rama stil en bleef in Tirsa.22Daarop riep koning Asa alle gezonde mannen van heel Juda op om Rama te verwoesten en de stenen en het hout voor de bouw weg te halen. Die materialen gebruikte koning Asa daarna om de stad Geba in Benjamin en de stad Mispa te bouwen.23De rest van Asaʼs levensloop—zijn veroveringen, daden en de namen van de steden die hij bouwde—zijn vermeld in de Kronieken van de koningen van Juda. Op zijn oude dag kreeg hij last van een ziekte aan zijn voeten.24Na zijn dood werd hij begraven op de koninklijke begraafplaats in Jeruzalem. Daarna werd zijn zoon Josafat in zijn plaats koning van Juda.25Intussen was in Israël Jerobeams zoon Nadab aan de macht gekomen. Hij regeerde twee jaar, beginnend in het tweede regeringsjaar van koning Asa van Juda.26Maar hij was een slechte koning in de ogen van de HERE. Evenals zijn vader vereerde hij vele afgoden en verleidde hij zijn onderdanen tot zonde.27Basa, de zoon van Achia, van de stam van Issachar, zette een samenzwering tegen hem op touw en vermoordde hem terwijl hij met het Israëlitische leger de Filistijnse stad Gibbeton belegerde.28Zo nam Basa de plaats van Nadab als koning van Israël in. Dat gebeurde in het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda.29Tijdens zijn bewind vermoordde hij alle familieleden van koning Jerobeam, zodat geen enkel lid van die familie overbleef. Dat was precies wat de HERE had voorzegd door de profeet Achia uit Silo.30Dit gebeurde omdat Jerobeam de toorn van de HERE, de God van Israël, had opgewekt door te zondigen en het volk Israël daarin met zich mee te slepen.31Verdere bijzonderheden over Nadabs regeringsperiode zijn te vinden in de Kronieken van de koningen van Israël.32-33Voortdurend werd oorlog gevoerd tussen koning Asa van Juda en koning Basa van Israël. Basa regeerde vierentwintig jaar vanuit Tirsa,34maar al die tijd was hij ongehoorzaam aan de HERE. Hij ging door met de goddeloze praktijken van Jerobeam en ging het volk Israël voor in de zonde van de afgodendienst.
1Im achtzehnten Jahr des Königs Jerobeam, des Sohnes Nebats, wurde Abija König über Juda (2 Kron 13:1)2und regierte drei Jahre zu Jerusalem. Seine Mutter hieß Maacha, eine Tochter Abischaloms.3Und er wandelte in allen Sünden seines Vaters, die dieser vor ihm getan hatte, und sein Herz war nicht ungeteilt bei dem HERRN, seinem Gott, wie das Herz seines Vaters David.4Denn um Davids willen gab der HERR, sein Gott, ihm eine Leuchte zu Jerusalem, dass er seinen Sohn nach ihm erweckte und Jerusalem erhielt, (1 Kon 11:36)5weil David getan hatte, was dem HERRN wohlgefiel, und nicht gewichen war von allem, was er ihm gebot, sein Leben lang, außer in der Sache mit Uria, dem Hetiter. (2 Sam 11:1; 2 Sam 12:9)6Es war aber Krieg zwischen Rehabeam und Jerobeam ihr Leben lang.7Was aber mehr von Abija zu sagen ist und alles, was er getan hat, siehe, das steht geschrieben in der Chronik der Könige von Juda. Es war aber Krieg zwischen Abija und Jerobeam.8Und Abija legte sich zu seinen Vätern, und sie begruben ihn in der Stadt Davids. Und sein Sohn Asa wurde König an seiner statt.
Asa, König von Juda
9Im zwanzigsten Jahr Jerobeams, des Königs von Israel, wurde Asa König über Juda10und regierte einundvierzig Jahre zu Jerusalem. Seine Mutter hieß Maacha, eine Tochter Abischaloms.11Und Asa tat, was dem HERRN wohlgefiel, wie sein Vater David.12Er tat die Tempelhurer aus dem Lande und entfernte alle Götzenbilder, die seine Väter gemacht hatten. (2 Kon 23:7; 2 Kron 14:1)13Dazu setzte er auch seine Mutter Maacha ab, dass sie nicht mehr Herrin war, weil sie der Aschera ein Gräuelbild gemacht hatte. Und Asa zerschlug ihr Gräuelbild und verbrannte es am Bach Kidron. (2 Kron 15:16)14Aber die Höhen entfernten sie nicht; jedoch das Herz Asas war ungeteilt bei dem HERRN sein Leben lang. (1 Kon 22:44)15Und das Silber und Gold und die Geräte, die sein Vater geheiligt hatte und was von ihm selbst geheiligt war, brachte er zum Hause des HERRN.16Und es war Krieg zwischen Asa und Bascha, dem König von Israel, ihr Leben lang. (2 Kron 16:1)17Bascha aber, der König von Israel, zog herauf gegen Juda und baute Rama aus, dass niemand aus- und einziehen sollte bei Asa, dem König von Juda.18Da nahm Asa alles Silber und Gold, das noch übrig war im Schatz des Hauses des HERRN und im Schatz des Hauses des Königs, und gab’s in die Hände seiner Boten und sandte sie zu Ben-Hadad, dem Sohn Tabrimmons, des Sohnes Hesjons, dem König von Aram, der zu Damaskus wohnte, und ließ ihm sagen: (2 Kon 12:19)19Es ist ein Bund zwischen mir und dir und zwischen meinem Vater und deinem Vater; darum schicke ich dir ein Geschenk, Silber und Gold, dass du den Bund mit Bascha, dem König von Israel, aufgibst, damit er von mir abzieht.20Ben-Hadad hörte auf den König Asa und sandte seine Heerführer gegen die Städte Israels und schlug Ijon und Dan und Abel-Bet-Maacha, das ganze Kinneret samt dem ganzen Lande Naftali. (2 Kon 15:29)21Als das Bascha hörte, ließ er davon ab, Rama auszubauen, und zog wieder nach Tirza.22Der König Asa aber bot ganz Juda auf, niemand ausgenommen, und sie nahmen die Steine und das Holz von Rama weg, womit Bascha gebaut hatte; und der König Asa baute damit Geba in Benjamin und Mizpa aus.23Was aber mehr von Asa zu sagen ist und alle seine tapferen Taten und alles, was er getan hat, und die Städte, die er gebaut hat, siehe, das steht geschrieben in der Chronik der Könige von Juda. Nur war er in seinem Alter an seinen Füßen krank. (2 Kron 16:11)24Und Asa legte sich zu seinen Vätern und wurde begraben bei seinen Vätern in der Stadt Davids, seines Vaters. Und sein Sohn Joschafat wurde König an seiner statt. (1 Kon 22:41)
Nadab, König von Israel
25Nadab aber, der Sohn Jerobeams, wurde König über Israel im zweiten Jahr Asas, des Königs von Juda, und regierte über Israel zwei Jahre (1 Kon 14:20)26und tat, was dem HERRN missfiel, und wandelte in dem Wege seines Vaters und in seiner Sünde, womit dieser Israel sündigen gemacht hatte. (1 Kon 12:28)27Aber Bascha, der Sohn Ahijas, aus dem Hause Issachar, machte eine Verschwörung gegen ihn und erschlug ihn zu Gibbeton, das den Philistern gehörte. Denn Nadab und ganz Israel belagerten Gibbeton. (Joz 19:44)28So tötete ihn Bascha im dritten Jahr Asas, des Königs von Juda, und wurde König an seiner statt.29Als er nun König war, erschlug er das ganze Haus Jerobeam; er ließ auch nicht einen am Leben vom Hause Jerobeam, bis er es ganz vertilgt hatte nach dem Wort des HERRN, das er geredet hatte durch seinen Knecht Ahija von Silo, (1 Kon 14:10)30um der Sünden Jerobeams willen, die er tat und womit er Israel sündigen machte und den HERRN, den Gott Israels, zum Zorn reizte.31Was aber mehr von Nadab zu sagen ist und alles, was er getan hat, siehe, das steht geschrieben in der Chronik der Könige von Israel.32Und es war Krieg zwischen Asa und Bascha, dem König von Israel, ihr Leben lang.
Bascha, König von Israel
33Im dritten Jahr Asas, des Königs von Juda, wurde Bascha, der Sohn Ahijas, König über ganz Israel zu Tirza vierundzwanzig Jahre.34Und er tat, was dem HERRN missfiel, und wandelte in dem Wege Jerobeams und in seiner Sünde, womit er Israel sündigen gemacht hatte.