Het eten van voedsel dat aan de afgoden geofferd is
1Als het gaat om voedsel dat aan afgoden geofferd is, weten wij precies wat wij daarmee moeten doen. Maar van weten alleen wordt u eigenwijs. De liefde van God maakt u wijs.2Als iemand meent alles te weten, weet hij nog niet wat hij zou moeten weten.3Maar als iemand God liefheeft, kent God hem.4Wel, als het om dat eten gaat, weten wij dat er geen andere goden bestaan.5Er is maar één God. Ook al zeggen de mensen dat er in de hemel en op aarde vele goden en vele heren zijn—en er zijn heel wat zogenaamde goden en heren—wij weten wel beter.6Er is maar één God: de Vader, door wie alles is en voor wie wij leven. En er is ook maar één Heer: Jezus Christus, door wie alles is gemaakt en die ons het leven heeft gegeven.7Toch is dit niet voor alle gelovigen even duidelijk. Sommige hebben nu nog de gewoonte deel te nemen aan maaltijden ter ere van afgoden. En als zij eraan meedoen, voelen zij zich onzeker en spreekt hun geweten.8Nu is onze verhouding met God niet afhankelijk van wat wij eten. Als wij niet eten, zijn we voor Hem niet minder, en als wij wel eten, zijn we voor Hem niet meer.9Pas er dus voor op dat uw recht om te eten niet een struikelblok wordt voor anderen, die niet zo sterk in hun schoenen staan.10Misschien denkt u dat het geen kwaad kan in de tempel van een zogenaamde god te eten, maar als iemand met een zwakker geweten dat ziet, kan hij daardoor in moeilijkheden komen. Misschien gaat hij dan ook dat voedsel eten, terwijl hij steeds het gevoel houdt te zondigen.11Waarom zou u zoʼn zwakke broeder door uw grotere kennis naar de ondergang helpen? Christus is voor hem gestorven!12Door uw broeder over te halen iets te doen wat hij eigenlijk niet wil, zondigt u tegen hem én tegen Christus.13Ik heb zelf besloten nooit meer vlees te eten als ik mijn broeder daarmee ten val breng. Ik wil niet dat hij in moeilijkheden komt door iets dat ik eet.
1Was aber das Götzenopfer angeht, so wissen wir, dass wir alle die Erkenntnis haben. Die Erkenntnis bläht auf; aber die Liebe baut auf. (Hand 15:29)2Wenn jemand meint, er habe etwas erkannt, der hat noch nicht erkannt, wie man erkennen soll. (Gal 6:3)3Wenn aber jemand Gott liebt, der ist von ihm erkannt. (1 Cor 13:12; Gal 4:9)4Was nun das Essen von Götzenopferfleisch angeht, so wissen wir, dass es keinen Götzen gibt in der Welt und keinen Gott als den einen. (Deut 6:4)5Und obwohl es solche gibt, die Götter genannt werden, es sei im Himmel oder auf Erden, wie es ja viele Götter und viele Herren gibt, (1 Cor 10:19)6so haben wir doch nur einen Gott, den Vater, von dem alle Dinge sind und wir zu ihm, und einen Herrn, Jesus Christus, durch den alle Dinge sind und wir durch ihn. (Ex 20:3; Mal 2:10; Joh 1:3; Rom 11:36; 1 Cor 12:5; Ef 4:5; Col 1:16)7Aber nicht alle haben die Erkenntnis. Einige essen’s als Götzenopfer, weil sie immer noch an die Götzen gewöhnt sind; und so wird ihr Gewissen, weil es schwach ist, befleckt. (1 Cor 10:28)8Aber die Speise macht’s nicht, wie wir vor Gott stehen. Essen wir nicht, so fehlt uns nichts, essen wir, so gewinnen wir nichts. (Rom 14:17)9Seht aber zu, dass diese eure Freiheit für die Schwachen nicht zum Anstoß wird! (Gal 5:13)10Denn wenn jemand dich, der du die Erkenntnis hast, im Götzentempel zu Tisch sitzen sieht, wird dann nicht sein Gewissen, da er doch schwach ist, verleitet, das Götzenopfer zu essen?11Und so geht durch deine Erkenntnis der Schwache zugrunde, der Bruder, für den doch Christus gestorben ist. (Rom 14:15)12Wenn ihr aber so sündigt an den Brüdern und Schwestern und verletzt ihr schwaches Gewissen, so sündigt ihr an Christus.13Darum, wenn Speise meinen Bruder zu Fall bringt, will ich nimmermehr Fleisch essen, auf dass ich meinen Bruder nicht zu Fall bringe. (Rom 14:21)