Psalm 3

Het Boek

van Biblica
1 Een psalm van David toen hij op de vlucht was voor zijn zoon Absalom.2 HERE, iedereen is tegen mij, velen willen mij kwaad doen. Ik heb zoveel vijanden.3 Velen zeggen dat God mij toch niet zal helpen.4 Maar HERE, U bent mijn beschermende schild en U houdt mijn eer hoog. U bent mijn enige hoop! Alleen uw kracht houdt mij overeind.5 Ik schreeuwde het uit van ellende naar de HERE en Hij hoorde mij in zijn heiligdom.6 Toen pas durfde ik rustig te gaan liggen en vredig te gaan slapen. Ik werd ook weer veilig wakker, want de HERE hield de wacht over mij.7 En al staan nu aan weerszijden van mij tienduizenden vijanden, ik ben er niet meer bang voor.8 Ik roep dan: ‘Sta op, HERE! Mijn God, red mij!’ En Hij zal hen dan in het gezicht slaan. Hij slaat hun de tanden uit de mond.9 Want de ware redding komt alleen van de HERE. Hij zegent zijn volgelingen en geeft hun vrede.

Psalm 3

English Standard Version

van Crossway
1 A Psalm of David, when he fled from Absalom his son. O Lord, how many are my foes! Many are rising against me; (2 Sam 15:12; 2 Sam 15:14; 2 Sam 18:31)2 many are saying of my soul, “There is no salvation for him in God.” [1] (2 Sam 16:8; Ps 71:11)3 But you, O Lord, are a shield about me, my glory, and the lifter of my head. (Gen 15:1; Job 1:10; Job 10:15; Ps 27:5; Ps 28:7; Ps 84:9; Ps 119:114)4 I cried aloud to the Lord, and he answered me from his holy hill. (Ps 2:6; Ps 6:8; Ps 34:4; Ps 34:6; Ps 60:5; Ps 77:1; Ps 108:6; Ps 142:1)5 I lay down and slept; I woke again, for the Lord sustained me. (Lev 26:6; Job 11:18; Ps 4:8; Spr 3:24)6 I will not be afraid of many thousands of people who have set themselves against me all around. (1 Kon 20:12; Ps 23:4; Ps 27:3; Jes 22:7)7 Arise, O Lord! Save me, O my God! For you strike all my enemies on the cheek; you break the teeth of the wicked. (Num 10:35; Job 16:10; Job 29:17; Ps 7:6; Ps 9:19; Ps 10:12; Ps 58:6)8 Salvation belongs to the Lord; your blessing be on your people! (Ps 37:39; Ps 62:7; Jes 43:11; Jes 45:21; Jer 3:23; Hos 13:4; Jona 2:9; Op 7:10; Op 19:1)