Je webbrowser is verouderd. Als ERF Bibleserver erg traag is, update dan je browser.

Login
... en gebruik alle functies!

  • Lees1. Mose 3
  • Notities
  • Tags
  • Likes
  • Geschiedenis
  • Woordenboeken
  • Leesplan
  • Afbeeldingen
  • Video's
  • Speciale gelegenheden
  • Doneer
  • Blog
  • Nieuwsbrief
  • Partner
  • Help
  • Contact
  • Alexa-vaardigheden
  • Voor webmasters
  • Privacybeleid
  • Accessibility Statement
  • Rechten van de betrokken personen (DSGVO)
  • Over ERF Bibleserver
  • Language: Nederlands
© 2025 ERF
Gratis aanmelden

Markus 5

Het Boek

van Biblica

Boze geesten vluchten voor Jezus

1 Zij kwamen aan de overkant van het meer in het gebied van de Gerasenen. 2 Jezus was nog maar net aan land gestapt of er rende een man op Hem toe die een boze geest in zich had. 3 Hij woonde tussen de rotsgraven en was zo sterk dat niemand hem in bedwang kon houden. 4 Men had hem vaak aan handen en voeten gebonden, maar hij rukte de kettingen en boeien dan gewoon stuk. Niemand kon iets met hem beginnen. 5 Dag en nacht zwierf hij rond tussen de graven en ging ook vaak de bergen in. Hij liep altijd te schreeuwen en sloeg zichzelf met scherpe stenen. 6 Toen hij Jezus zag aankomen, rende hij op Hem toe, knielde voor Hem neer 7 en schreeuwde: ‘Waarom bemoeit U Zich met mij, Jezus, Zoon van de Allerhoogste God? In Gods naam, doe mij geen pijn!’ 8 Want Jezus had tegen de boze geest gezegd: ‘Duivelse geest! Ga uit die man weg!’ 9 En Hij vroeg de geest ook naar zijn naam en die antwoordde: ‘Legioen heet ik, want wij zijn hier met velen.’ 10 En hij smeekte: ‘Jaag ons niet ver weg! Wij willen in deze buurt blijven!’ 11 Nu liep er op de helling een grote kudde van zoʼn tweeduizend varkens eten te zoeken. 12 De boze geesten smeekten: ‘Laat ons alstublieft in die varkens gaan! Stuur ons daar maar in!’ 13 Jezus vond dat goed. De geesten kwamen uit de man en gingen in de varkens. Op hetzelfde moment stormde de hele kudde de helling af, het meer in. Ze verdronken allemaal. 14 De varkenshoeders sloegen op de vlucht en vertelden overal wat zij hadden meegemaakt. Van alle kanten kwamen mensen naar Jezus toe om te zien wat er gebeurd was. 15 Zij zagen de man die een boze geest had gehad. Hij had nu kleren aan en was volledig bij zijn verstand. 16 Zij werden bang. De mensen die het hadden gezien, vertelden hoe de boze geesten uit de man in de varkens waren gegaan. 17 Nu ze allemaal wisten wat Jezus had gedaan, vroegen zij Hem dringend weg te gaan. 18 Hij ging weer in de boot. De man die bezeten was geweest, zei dat hij graag met Hem meewilde, maar Jezus vond dat niet goed. 19 ‘Ga naar huis,’ zei Hij, ‘naar uw familie en vrienden en vertel hun wat God voor u heeft gedaan, hoe goed Hij voor u is geweest.’ 20 De man ging weg en vertelde overal in de provincie Dekapolis wat Jezus voor hem had gedaan. Iedereen luisterde met verbazing naar hem. 

De genezing van het dochtertje van Jaïrus

21 Jezus stak het meer weer over. Toen Hij aan de overkant afmeerde, stond er op de oever een menigte mensen te wachten. 22 Er kwam een man naar Hem toe die voor Hem op de knieën viel. Het was Jaïrus, de leider van een synagoge uit de buurt. Hij was radeloos omdat zijn dochtertje op sterven lag. 23 ‘Wilt U alstublieft meekomen om uw handen op haar te leggen,’ smeekte hij, ‘dan zal ze beter worden en blijven leven.’ 24 Jezus ging met hem mee. De mensen liepen achter Hem aan en verdrongen zich om Hem. 25 Onder hen was een vrouw die al twaalf jaar bloed verloor. 26 Zij had veel geleden omdat er veel aan haar was gedokterd. Al haar geld had zij eraan uitgegeven, maar het had niets geholpen. Ze was eerder achteruitgegaan. 27 Maar nu had ze gehoord over de wonderen die Jezus deed. Zij wrong zich tussen de mensen door naar Hem toe en raakte van achteren zijn kleren aan. 28 ‘Als ik zijn kleren maar kan aanraken, zal ik beter worden,’ dacht zij. 29 Het bloeden hield onmiddellijk op en zij merkte dat ze genezen was. Ze verloor geen bloed meer. 30 Op dat moment draaide Jezus Zich om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’ Want Hij voelde dat er kracht van Hem was uitgegaan. 31 Zijn leerlingen zeiden: ‘Hoe kunt U dat nu vragen? U staat midden tussen de mensen!’ 32 Maar Hij keek rond om te zien wie het geweest was. 33 Geschrokken kwam de vrouw naar Hem toe. Zij beefde over haar hele lichaam, omdat zij zich realiseerde wat er met haar was gebeurd. Zij viel op haar knieën en vertelde Hem precies wat er was gebeurd. 34 Hij zei tegen haar: ‘Vrouw, u bent genezen door uw geloof in Mij. Ga met een gerust hart naar huis.’ 35 Terwijl Hij nog met haar sprak, kwamen er mensen met een boodschap voor Jaïrus. ‘Uw dochter is al gestorven. Het heeft nu geen zin meer dat de Meester met u meegaat.’ 36 Jezus hoorde het en zei tegen Jaïrus: ‘Wees niet ongerust, blijf geloven.’ 37 Hij wilde niet dat er veel mensen met Hem meegingen. Alleen Petrus, Jakobus en Johannes mochten mee. 38 Toen zij bij het huis van Jaïrus kwamen, klonk daar gehuil en gejammer! 39 Jezus ging naar binnen en vroeg: ‘Waarom maakt u zoʼn lawaai? Waar is dat gehuil voor nodig? 40 Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ Zij lachten Hem in zijn gezicht uit. Maar Jezus stuurde ze allemaal de deur uit en ging samen met de ouders en zijn drie leerlingen naar de kamer van het kind. 41 Hij nam haar bij de hand en zei: ‘Talita koem,’ dat betekent: Sta op, meisje. 42 Het meisje, dat twaalf jaar was, sprong uit haar bed en kon meteen weer lopen! Haar ouders wisten niet wat zij zagen. Zij waren er helemaal ondersteboven van. 43 Jezus drukte hen op het hart niemand te vertellen wat er was gebeurd. Voor Hij wegging, zei Hij dat ze het meisje iets te eten moesten geven. 

Het Boek TM
Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc.
Used with permission. All rights reserved worldwide.

“Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

Markus 5

English Standard Version

van Crossway

Jesus Heals a Man with a Demon

1 They came to the other side of the sea, to the country of the Gerasenes.[1] (Mat 8:28; Luk 8:26) 2 And when Jesus[2] had stepped out of the boat, immediately there met him out of the tombs a man with an unclean spirit. 3 He lived among the tombs. And no one could bind him anymore, not even with a chain, (Op 18:2) 4 for he had often been bound with shackles and chains, but he wrenched the chains apart, and he broke the shackles in pieces. No one had the strength to subdue him. 5 Night and day among the tombs and on the mountains he was always crying out and cutting himself with stones. 6 And when he saw Jesus from afar, he ran and fell down before him. (Mat 8:2) 7 And crying out with a loud voice, he said, “What have you to do with me, Jesus, Son of the Most High God? I adjure you by God, do not torment me.” (Gen 14:18; Num 24:16; Ps 57:2; Dan 3:26; Mat 4:3; Mat 4:6; Mat 14:33; Mat 26:63; Mar 1:26; Luk 1:32; Luk 6:35; Hand 8:7; Hand 16:17; Hand 19:13; Jak 2:19) 8 For he was saying to him, “Come out of the man, you unclean spirit!” 9 And Jesus asked him, “What is your name?” He replied, “My name is Legion, for we are many.” (Mat 26:53) 10 And he begged him earnestly not to send them out of the country. 11 Now a great herd of pigs was feeding there on the hillside, 12 and they begged him, saying, “Send us to the pigs; let us enter them.” 13 So he gave them permission. And the unclean spirits came out and entered the pigs; and the herd, numbering about two thousand, rushed down the steep bank into the sea and drowned in the sea. 14 The herdsmen fled and told it in the city and in the country. And people came to see what it was that had happened. 15 And they came to Jesus and saw the demon-possessed[3] man, the one who had had the legion, sitting there, clothed and in his right mind, and they were afraid. (Mar 5:9; Luk 8:27) 16 And those who had seen it described to them what had happened to the demon-possessed man and to the pigs. 17 And they began to beg Jesus[4] to depart from their region. (Luk 5:8; Hand 16:39) 18 As he was getting into the boat, the man who had been possessed with demons begged him that he might be with him. 19 And he did not permit him but said to him, “Go home to your friends and tell them how much the Lord has done for you, and how he has had mercy on you.” (Ps 66:16; Mar 1:44) 20 And he went away and began to proclaim in the Decapolis how much Jesus had done for him, and everyone marveled. (Mat 4:25; Mar 7:31) 

Jesus Heals a Woman and Jairus’s Daughter

21 And when Jesus had crossed again in the boat to the other side, a great crowd gathered about him, and he was beside the sea. 22 Then came one of the rulers of the synagogue, Jairus by name, and seeing him, he fell at his feet (Mat 9:18; Luk 8:41; Luk 13:14; Hand 13:15; Hand 18:8; Hand 18:17) 23 and implored him earnestly, saying, “My little daughter is at the point of death. Come and lay your hands on her, so that she may be made well and live.” (Mat 9:18; Mar 6:5; Mar 7:32; Mar 8:23; Mar 8:25; Mar 16:18; Luk 4:40; Luk 13:13; Hand 9:12; Hand 9:17; Hand 28:8) 24 And he went with him. And a great crowd followed him and thronged about him. (Mar 3:9; Mar 5:31) 25 And there was a woman who had had a discharge of blood for twelve years, (Lev 15:25) 26 and who had suffered much under many physicians, and had spent all that she had, and was no better but rather grew worse. 27 She had heard the reports about Jesus and came up behind him in the crowd and touched his garment. 28 For she said, “If I touch even his garments, I will be made well.” 29 And immediately the flow of blood dried up, and she felt in her body that she was healed of her disease. (Mat 15:28; Mat 17:18; Mar 3:10) 30 And Jesus, perceiving in himself that power had gone out from him, immediately turned about in the crowd and said, “Who touched my garments?” (Luk 5:17; Luk 6:19; Luk 8:46; Hand 10:38) 31 And his disciples said to him, “You see the crowd pressing around you, and yet you say, ‘Who touched me?’” 32 And he looked around to see who had done it. 33 But the woman, knowing what had happened to her, came in fear and trembling and fell down before him and told him the whole truth. 34 And he said to her, “Daughter, your faith has made you well; go in peace, and be healed of your disease.” (Mar 5:29; Luk 7:50) 35 While he was still speaking, there came from the ruler’s house some who said, “Your daughter is dead. Why trouble the Teacher any further?” (Mar 5:22; Luk 7:6; Joh 11:28) 36 But overhearing[5] what they said, Jesus said to the ruler of the synagogue, “Do not fear, only believe.” (Mar 5:35) 37 And he allowed no one to follow him except Peter and James and John the brother of James. (Mar 3:17; Mar 9:2; Mar 14:33) 38 They came to the house of the ruler of the synagogue, and Jesus[6] saw a commotion, people weeping and wailing loudly. 39 And when he had entered, he said to them, “Why are you making a commotion and weeping? The child is not dead but sleeping.” (Joh 11:4; Joh 11:11; Hand 20:10) 40 And they laughed at him. But he put them all outside and took the child’s father and mother and those who were with him and went in where the child was. (Hand 9:40) 41 Taking her by the hand he said to her, “Talitha cumi,” which means, “Little girl, I say to you, arise.” (Mat 11:5; Mar 1:31; Luk 7:14; Luk 7:22; Joh 11:43) 42 And immediately the girl got up and began walking (for she was twelve years of age), and they were immediately overcome with amazement. 43 And he strictly charged them that no one should know this, and told them to give her something to eat. (Mat 8:4; Mar 9:9) 

The ESV® Bible (The Holy Bible, English Standard Version®) copyright ©2001 by Crossway Bibles, a publishing ministry of Good News Publishers. ESV® Text Edition: 2016. The ESV® text has been reproduced in cooperation with and by permission of Good News Publishers. Unauthorized reproduction of this publication is prohibited. All rights reserved.

The ESV® Bible (The Holy Bible, English Standard Version®) is adapted from the Revised Standard Version of the Bible, copyright Division of Christian Education of the National Council of the Churches of Christ in the U.S.A. All rights reserved.