1Nadat het hele volk aan de overkant van de Jordaan was aangekomen, zei de HERE tegen Jozua:2-3‘Laten de twaalf mannen die werden gekozen voor een speciale opdracht—uit elke stam één—ieder een steen opnemen van de plaats waar de priesters in het midden van de Jordaan staan. Zij moeten die stenen op de oever brengen en opstapelen als een gedenkteken op de plaats waar u vannacht uw kamp opslaat.’4Jozua riep de twaalf mannen bij zich5en zei: ‘Ga naar het midden van de Jordaan waar de ark van de HERE is. Ieder van u moet daar een steen op zijn schouder nemen en op de oever brengen, twaalf stenen in totaal, één voor elk van de twaalf stammen.6Wij zullen die gebruiken om een gedenkteken op te richten. En als onze kinderen later vragen: “Waarvoor dient dat gedenkteken?”7kunt u hun vertellen: “Dat is om ons eraan te herinneren dat de Jordaan ophield met stromen toen de ark van het verbond de rivier overstak!” Het gedenkteken zal een voortdurende herinnering zijn aan dit verbazingwekkende wonder.’8De mannen deden wat Jozua hun had opgedragen. Zij haalden twaalf stenen uit het midden van de Jordaan, voor elke stam één, zoals de HERE Jozua had bevolen. Zij brachten de stenen naar de plaats waar het kamp voor die nacht was opgeslagen en maakten er een gedenkteken van.9Jozua bouwde nóg een gedenkteken van twaalf stenen midden in de rivier, op de plaats waar de priesters stonden. En dat staat er vandaag nog.10De priesters die de ark droegen, bleven in het midden van de Jordaan staan tot al deze aanwijzingen die de HERE aan Jozua had gegeven, waren uitgevoerd. Ondertussen waren de andere Israëlieten snel door de rivierbedding getrokken.11Toen iedereen de overkant had bereikt, keken de mensen toe hoe de priesters de ark van de HERE de oever op droegen.12-13Daarop trokken de troepen van Ruben, Gad en Manasse, in totaal veertigduizend gewapende mannen, aan het hoofd van het leger van de HERE de rivier over en leidden het volk naar de vlakte van Jericho.14Voor Jozua was het een geweldige dag, want de HERE had hem voor de ogen van het hele volk als leider bevestigd en zij kregen voor de rest van zijn leven net zoveel ontzag voor hem als zij voor Mozes hadden.15-17Jozua had immers op bevel van de HERE de priesters die de ark van het getuigenis droegen, de opdracht gegeven: ‘Kom uit de Jordaanbedding naar boven.’18Zodra de priesters die de ark van het verbond droegen, op het droge waren aangekomen, kwam het water weer opzetten en stroomde het langs de oevers van de rivier als voorheen!19Dit wonder gebeurde op de tiende dag van de eerste maand. Die dag stak het hele volk de Jordaan over en sloeg het kamp op bij Gilgal, aan de oostgrens van de stad Jericho.20Daar werden de twaalf stenen uit de Jordaan opgestapeld als een gedenkteken.21Jozua legde opnieuw de betekenis van de stenen uit: ‘Later,’ zei hij, ‘als uw kinderen u vragen waarom deze stenen hier liggen en wat zij te betekenen hebben,22moet u hun vertellen dat deze stenen een herinnering zijn aan dit verbazingwekkende wonder, hoe het volk Israël over de drooggevallen grond de Jordaan overstak!23Vertel hun hoe de HERE, onze God, de rivier voor onze ogen liet opdrogen en deze droog hield tot wij allemaal waren overgestoken! Het is hetzelfde wonder dat de HERE veertig jaar geleden bij de Rietzee deed.24Hij deed dit opdat alle volken op aarde zullen beseffen, dat de HERE de Almachtige God is en zij allen Hem zullen vereren.’
1When all the nation had finished passing over the Jordan, the Lord said to Joshua, (Joz 3:17)2“Take twelve men from the people, from each tribe a man, (Joz 3:12)3and command them, saying, ‘Take twelve stones from here out of the midst of the Jordan, from the very place where the priests’ feet stood firmly, and bring them over with you and lay them down in the place where you lodge tonight.’” (Deut 27:2; Joz 3:13; Joz 3:15; Joz 4:8; Joz 4:19; 1 Kon 18:31)4Then Joshua called the twelve men from the people of Israel, whom he had appointed, a man from each tribe.5And Joshua said to them, “Pass on before the ark of the Lord your God into the midst of the Jordan, and take up each of you a stone upon his shoulder, according to the number of the tribes of the people of Israel,6that this may be a sign among you. When your children ask in time to come, ‘What do those stones mean to you?’ (Ex 12:26; Ex 13:14; Deut 6:20; Joz 4:21)7then you shall tell them that the waters of the Jordan were cut off before the ark of the covenant of the Lord. When it passed over the Jordan, the waters of the Jordan were cut off. So these stones shall be to the people of Israel a memorial forever.” (Ex 12:14; Num 16:40; Joz 3:16)8And the people of Israel did just as Joshua commanded and took up twelve stones out of the midst of the Jordan, according to the number of the tribes of the people of Israel, just as the Lord told Joshua. And they carried them over with them to the place where they lodged and laid them down[1] there.9And Joshua set up[2] twelve stones in the midst of the Jordan, in the place where the feet of the priests bearing the ark of the covenant had stood; and they are there to this day. (Joz 4:3)10For the priests bearing the ark stood in the midst of the Jordan until everything was finished that the Lord commanded Joshua to tell the people, according to all that Moses had commanded Joshua. The people passed over in haste.11And when all the people had finished passing over, the ark of the Lord and the priests passed over before the people.12The sons of Reuben and the sons of Gad and the half-tribe of Manasseh passed over armed before the people of Israel, as Moses had told them. (Num 32:20; Num 32:27; Joz 6:7; Joz 6:9; Joz 6:13)13About 40,000 ready for war passed over before the Lord for battle, to the plains of Jericho.14On that day the Lord exalted Joshua in the sight of all Israel, and they stood in awe of him just as they had stood in awe of Moses, all the days of his life. (Joz 3:7)15And the Lord said to Joshua,16“Command the priests bearing the ark of the testimony to come up out of the Jordan.” (Ex 25:16; Ex 25:21)17So Joshua commanded the priests, “Come up out of the Jordan.”18And when the priests bearing the ark of the covenant of the Lord came up from the midst of the Jordan, and the soles of the priests’ feet were lifted up on dry ground, the waters of the Jordan returned to their place and overflowed all its banks, as before. (Joz 3:15)19The people came up out of the Jordan on the tenth day of the first month, and they encamped at Gilgal on the east border of Jericho. (Joz 5:9)20And those twelve stones, which they took out of the Jordan, Joshua set up at Gilgal. (Joz 4:3; Joz 4:9)21And he said to the people of Israel, “When your children ask their fathers in times to come, ‘What do these stones mean?’ (Joz 4:6)22then you shall let your children know, ‘Israel passed over this Jordan on dry ground.’ (Joz 3:17)23For the Lord your God dried up the waters of the Jordan for you until you passed over, as the Lord your God did to the Red Sea, which he dried up for us until we passed over, (Ex 14:21; Joz 2:10)24so that all the peoples of the earth may know that the hand of the Lord is mighty, that you may fear the Lord your God forever.”[3] (Ex 14:31; Deut 3:24; Deut 6:2; 1 Kon 8:42; Ps 89:13)