1‘Luister naar Mij, mijn dienaar Israël die Ik gekozen heb:2de HERE, die u heeft gemaakt en die u van eeuwigheid kent, zal helpen. Hij zegt: dienaar van Mij, wees niet bang. Jeruzalem, mijn uitverkorene, wees niet bang.3Want Ik zal u meer dan voldoende water geven voor uw dorstige land en uitgedroogde grond. En Ik zal mijn Geest en mijn zegeningen over uw kinderen uitgieten.4Zij zullen opgroeien als mals, sappig gras en als wilgen langs de rivier.5“Ik ben het eigendom van de HERE,” zullen zij trots zeggen, sommigen zullen de naam van Jakob gebruiken, anderen zullen eigenhandig schrijven: “Ik ben van de HERE” en met ere de naam van Israël noemen.’6De HERE, de koning van Israël, zegt—ja, Israëls verlosser, de HERE van de hemelse legers, zegt het: ‘Ik ben de eerste en de laatste, er bestaat geen andere God.7Wie anders kan u vertellen wat in de toekomst gaat gebeuren? Laten zij het u vertellen als zij dat kunnen en zo hun macht tonen. Laten zij hetzelfde doen als Ik, alles wat Ik al sinds het verre verleden doe.8Wees vooral niet bang, heb Ik het u niet steeds verteld? U bent mijn getuigen, bestaat er een andere God buiten Mij? Nee! Ik ken er geen! Er bestaat geen andere rots.’9Wat zijn zij die beelden als hun goden vereren toch dom! Hun hoop blijft onbeantwoord. Zij zijn er zelf getuige van dat dit zo is, want hun beelden zien en horen niets. Geen wonder dat zij die die beelden aanbidden, zo beschaamd zijn.10Wie anders dan een dwaas maakt zijn eigen god, een beeld dat hem geen steek verder kan helpen!11Allen die deze beelden vereren, zullen beschaamd staan voor de HERE, samen met al die houtbewerkers—gewone mensen—die beweren dat zij een god hebben gemaakt. Zij zullen delen in elkaars angst als zij daar staan.12De smid staat bij het vuur een bijl te maken. Met volle kracht slaat hij op het metaal. Hij krijgt honger en dorst, wordt amechtig en zwak.13Dan pakt de houtbewerker de bijl en gebruikt hem om een god te maken. Hij meet het blok hout en tekent de omtrekken van een man op het hout, waarna hij het uithakt. Nu heeft hij een prachtig beeld, dat echter niet uit zichzelf van zijn plaats kan komen.14Hij hakt cederbomen om, kiest cipressen en eiken uit en plant de zilverberk in het bos, waar de regen hem voldoende water geeft om op te groeien.15En als hij de boom een tijd heeft verzorgd, gebruikt hij een deel van het hout om zijn vuur mee te stoken, waaraan hij zich warmt en waarop hij zijn brood bakt. En dan maakt hij van het overblijvende hout een afgodsbeeld, een god die door mensen moet worden vereerd! Een beeld om voor op de knieën te vallen en te aanbidden!16Een deel van de boom verbrandt hij om zijn vlees op te braden en zich warm te houden, voor zijn voeding en comfort.17En van het overgebleven hout maakt hij zijn god, een houten beeld. Dan valt hij ervoor op zijn knieën, vereert en aanbidt het. ‘Verlos mij,’ zegt hij. ‘U bent mijn god!’18Waanzin is het! God heeft hun ogen gesloten zodat zij niets kunnen zien en heeft hun verstand afgestompt, zodat zij niets begrijpen.19Het komt niet bij de man op om na te denken en zich af te vragen: ‘Het is eigenlijk maar een stuk hout. Ik heb het verbrand om warmte te krijgen en maakte er mijn brood en vlees op klaar. Hoe kan de rest dan een god zijn? Moet ik op mijn knieën vallen voor een blok hout?’20Die arme, misleide ziel zit op zijn knieën voor de as, hij vertrouwt op iets dat hem nooit ofte nimmer kan helpen. Toch kan hij het niet opbrengen zich af te vragen: ‘Is dit ding, dit beeld dat ik in mijn hand houd, een leugen?’21‘Denk erom, Israël, want u bent mijn dienaar, Ik maakte u en Ik zal niet vergeten u te helpen.22Ik heb uw zonden laten verdwijnen als ochtendmist in de middagzon! Keer terug naar Mij, want Ik heb de losprijs voor u betaald.’23Zing, hemel, want de HERE heeft dit wonderbaarlijke gedaan. Roep, aarde, barst uit in een lied, bergen en wouden. Ja, elke boom, want de HERE heeft Jakob verlost en in Israël wordt Hij verheerlijkt!24De HERE, uw verlosser, die u maakte, zegt: ‘Alle dingen werden door Mij gemaakt, Ik strekte de hemelen uit. Ik maakte de aarde en alles wat zich daarop bevindt.25Ik laat zien dat alle valse profeten leugenaars zijn, door iets anders te laten gebeuren dan wat zij zeggen. Ik laat wijze mannen het tegenovergestelde adviseren van wat zij zouden moeten en maak hen zo tot dwazen.26Maar wat mijn profeten zeggen, doe Ik. Als zij zeggen dat Jeruzalem zal worden bevrijd en dat de steden van Juda weer zullen worden bewoond, zal het zo gebeuren!27Als Ik tegen de rivieren zeg: “Val droog!” vallen ze droog.28Als Ik van Cyrus zeg: “Hij is mijn herder,” dan zal hij zeker doen wat Ik zeg, en Jeruzalem en de tempel zullen worden herbouwd, want Ik heb het gezegd.’
1“But now hear, O Jacob my servant, Israel whom I have chosen! (Jes 41:8)2Thus says the Lord who made you, who formed you from the womb and will help you: Fear not, O Jacob my servant, Jeshurun whom I have chosen. (Deut 32:15; Ps 71:6; Jes 43:5; Jes 44:24; Jes 49:15; Jer 1:5; Gal 1:15)3For I will pour water on the thirsty land, and streams on the dry ground; I will pour my Spirit upon your offspring, and my blessing on your descendants. (Jes 35:6; Joël 2:28; Joh 7:38; Hand 2:18)4They shall spring up among the grass like willows by flowing streams. (Ps 1:3)5This one will say, ‘I am the Lord’s,’ another will call on the name of Jacob, and another will write on his hand, ‘The Lord’s,’ and name himself by the name of Israel.” (Jes 14:1)
Besides Me There Is No God
6Thus says the Lord, the King of Israel and his Redeemer, the Lord of hosts: “I am the first and I am the last; besides me there is no god. (Jes 41:4; Jes 43:14; Jes 48:12; Op 1:8)7Who is like me? Let him proclaim it.[1] Let him declare and set it before me, since I appointed an ancient people. Let them declare what is to come, and what will happen. (Jes 41:26)8Fear not, nor be afraid; have I not told you from of old and declared it? And you are my witnesses! Is there a God besides me? There is no Rock; I know not any.” (Deut 4:35; Deut 4:39; Deut 32:39; 1 Sam 2:2; Jes 30:29; Jes 43:10; Jes 45:5; Joël 2:27)
The Folly of Idolatry
9All who fashion idols are nothing, and the things they delight in do not profit. Their witnesses neither see nor know, that they may be put to shame. (Jes 41:24; Jes 41:29)10Who fashions a god or casts an idol that is profitable for nothing? (Jes 40:19; Jes 41:6; Jes 46:6; Jer 10:3; Hab 2:18)11Behold, all his companions shall be put to shame, and the craftsmen are only human. Let them all assemble, let them stand forth. They shall be terrified; they shall be put to shame together. (Ps 115:8; Jes 42:17; Jes 45:16)12The ironsmith takes a cutting tool and works it over the coals. He fashions it with hammers and works it with his strong arm. He becomes hungry, and his strength fails; he drinks no water and is faint. (Jes 44:10)13The carpenter stretches a line; he marks it out with a pencil.[2] He shapes it with planes and marks it with a compass. He shapes it into the figure of a man, with the beauty of a man, to dwell in a house. (Ps 115:5)14He cuts down cedars, or he chooses a cypress tree or an oak and lets it grow strong among the trees of the forest. He plants a cedar and the rain nourishes it. (Jes 40:20)15Then it becomes fuel for a man. He takes a part of it and warms himself; he kindles a fire and bakes bread. Also he makes a god and worships it; he makes it an idol and falls down before it.16Half of it he burns in the fire. Over the half he eats meat; he roasts it and is satisfied. Also he warms himself and says, “Aha, I am warm, I have seen the fire!”17And the rest of it he makes into a god, his idol, and falls down to it and worships it. He prays to it and says, “Deliver me, for you are my god!” (Jes 45:20)18They know not, nor do they discern, for he has shut their eyes, so that they cannot see, and their hearts, so that they cannot understand.19No one considers, nor is there knowledge or discernment to say, “Half of it I burned in the fire; I also baked bread on its coals; I roasted meat and have eaten. And shall I make the rest of it an abomination? Shall I fall down before a block of wood?” (Deut 27:15)20He feeds on ashes; a deluded heart has led him astray, and he cannot deliver himself or say, “Is there not a lie in my right hand?” (Job 13:12; Ps 144:8; Hos 12:1; Rom 1:25)
The Lord Redeems Israel
21Remember these things, O Jacob, and Israel, for you are my servant; I formed you; you are my servant; O Israel, you will not be forgotten by me. (Jes 42:1; Jes 42:19; Jes 49:15)22I have blotted out your transgressions like a cloud and your sins like mist; return to me, for I have redeemed you. (Jes 43:25)23Sing, O heavens, for the Lord has done it; shout, O depths of the earth; break forth into singing, O mountains, O forest, and every tree in it! For the Lord has redeemed Jacob, and will be glorified[3] in Israel. (Ps 63:9; Ps 69:34; Jes 49:3; Jes 49:13; Jes 55:5; Jes 55:12; Jes 60:9; Jer 51:48; Hos 2:21)24Thus says the Lord, your Redeemer, who formed you from the womb: “I am the Lord, who made all things, who alone stretched out the heavens, who spread out the earth by myself, (Jes 42:5; Jes 43:14; Jes 44:2; Jes 45:12)25who frustrates the signs of liars and makes fools of diviners, who turns wise men back and makes their knowledge foolish, (Jes 19:3; Jes 19:14)26who confirms the word of his servant and fulfills the counsel of his messengers, who says of Jerusalem, ‘She shall be inhabited,’ and of the cities of Judah, ‘They shall be built, and I will raise up their ruins’; (2 Kron 36:22; Jer 32:15; Jer 32:44)27who says to the deep, ‘Be dry; I will dry up your rivers’; (Jes 11:15; Jes 51:10)28who says of Cyrus, ‘He is my shepherd, and he shall fulfill all my purpose’; saying of Jerusalem, ‘She shall be built,’ and of the temple, ‘Your foundation shall be laid.’” (2 Sam 5:2; 2 Kron 36:22; Ezra 1:1; Ps 78:72; Jes 45:1; Jes 45:13)