1‘Troost, o ga mijn volk troosten,’ zegt uw God.2‘Spreek met tederheid tegen Jeruzalem en zeg haar dat de dagen van verdrukking voorbij zijn. Haar zonden zijn vergeven en de HERE zal tweemaal zoveel zegeningen geven als zij voor die tijd straf kreeg.’3Luister! Ik hoor de stem van iemand die roept: ‘Baan een weg in de woestijn voor de HERE, maak een rechte weg door de wildernis.4Vul de dalen op en vlak de heuvels af, maak de bochtige paden recht en zorg dat alle oneffenheden vlak worden gemaakt.5Alle schepselen zullen de glorie van de HERE zien.’ De HERE heeft gesproken, zo zal het gebeuren.6De stem zegt: ‘Roep!’ ‘Wat moet ik roepen?’ vraag ik. ‘Roep dat de mens is als gras en dat zijn pracht verwelkt als een veldbloem.7Het gras verdort en de bloem verwelkt onder de adem van God. En zo gaat het ook met de vergankelijke mens.8Dor wordt het gras en bloemen verwelken, maar het woord van onze God houdt voor eeuwig stand.’9Roeper van het goede nieuws, roep vanaf de bergtoppen naar Jeruzalem! Roep maar harder—wees niet bang—en vertel de steden van Juda dat hun God in aantocht is.10Ja, de HERE God komt met macht, Hij zal met strakke hand regeren. Kijk, Hij heeft zijn beloning bij Zich en zijn vergelding gaat voor Hem uit.11Als een herder zal Hij zijn kudde weiden: Hij zal de lammeren in zijn armen dragen en de ooien voorzichtig leiden.12Wie hield de oceanen in zijn hand en grensde de hemel af tussen duim en pink? Wie kent het gewicht van de aarde en weegt de heuvels en de bergen?13Wie adviseert de Geest van de HERE, leert Hem iets of geeft Hem raad?14Heeft Hij ooit iemands raad nodig gehad? Moet Hem worden gezegd wat goed of beter is?15Nee, want alle volken van de aarde zijn niets vergeleken bij Hem, zij zijn slechts een druppel in een emmer, een stofje op een weegschaal, de eilanden wegen niet meer dan een korreltje zand.16De wouden van de Libanon kunnen niet genoeg brandstof leveren voor een offer dat groot genoeg is om Hem te eren. En ook de dieren van de Libanon zijn niet genoeg om aan onze God te offeren.17Volken betekenen niets voor Hem, in zijn ogen zijn zij minder dan niets.18Hoe kunnen wij God beschrijven? Waarmee kunnen wij Hem vergelijken?19Met een afgodsbeeld? Een gegoten beeld, overtrokken met goud en met zilveren kettingen om zijn hals?20Een man die te arm is om zoʼn dure god te kopen, zal een boom opzoeken die niet verrot en daarna iemand huren die er een gezicht in uithakt. En dat is dan zijn god, een god die zelfs niet kan bewegen!21Weet u het niet? Bent u doof voor de woorden van God, de woorden die Hij uitsprak voordat de geschiedenis van de wereld begon? Hebt u het nooit gehoord en begrepen?22God troont boven het rond van de aarde. Voor Hem zijn haar bewoners als sprinkhanen. Hij hangt de hemel op als een gordijn en daar maakt Hij zijn tent van.23Hij veroordeelt de machtigen van de aarde en maakt hen tot nietige wezens.24Nauwelijks zijn zij geplant en schieten zij wortel in de aarde of Hij blaast hen omver. Zij verdorren en de wind neemt hen mee alsof zij stro zijn.25‘Met wie wilt u Mij vergelijken? Wie is aan Mij gelijk?’ vraagt de Heilige.26Kijk omhoog naar de hemel! Wie maakte al deze sterren? Als een herder die zijn schapen leidt, ze bij hun namen roept en telt om te zien of er niet één verdwaald is, zo gaat God om met de sterren en planeten!27Waarom zegt u dan, Jakob, en overlegt u, Israël: ‘De HERE let niet op mij en komt niet op voor mijn recht’?28Begrijpt u het dan nog niet? Weet u nu nog niet dat de eeuwige God, de schepper van de verste uithoeken van de aarde, nooit moe of lusteloos wordt? Niemand kan de diepten van zijn begrip peilen.29Machtelozen en vermoeiden maakt Hij sterk, de zwakken geeft Hij kracht.30-31Jeugdigen zullen uitgeput raken en de jonge mannen zullen het opgeven. Maar zij die hun hoop op de HERE hebben gevestigd, zullen hun krachten weer terugkrijgen. Zij stijgen op met vleugels als van arenden, zij zullen voortsnellen, maar niet moe worden, zij zullen wandelen zonder uitgeput te raken.
1Comfort, comfort my people, says your God. (Jes 51:12; Luk 2:25)2Speak tenderly to Jerusalem, and cry to her that her warfare[1] is ended, that her iniquity is pardoned, that she has received from the Lord’s hand double for all her sins. (2 Kron 36:22; Jer 25:12; Hos 2:14)3A voice cries:[2] “In the wilderness prepare the way of the Lord; make straight in the desert a highway for our God. (Ps 68:4; Jes 57:14; Mal 3:1; Mat 3:3; Mar 1:3; Luk 3:4; Joh 1:23)4Every valley shall be lifted up, and every mountain and hill be made low; the uneven ground shall become level, and the rough places a plain. (Jes 49:11; Luk 3:5)5And the glory of the Lord shall be revealed, and all flesh shall see it together, for the mouth of the Lord has spoken.” (Jes 1:20; Luk 3:6)
The Word of God Stands Forever
6A voice says, “Cry!” And I said,[3] “What shall I cry?” All flesh is grass, and all its beauty[4] is like the flower of the field. (Job 14:2; Ps 102:11; Ps 103:15; Jak 1:10; 1 Petr 1:24)7The grass withers, the flower fades when the breath of the Lord blows on it; surely the people are grass.8The grass withers, the flower fades, but the word of our God will stand forever. (Jak 1:11)
The Greatness of God
9Go on up to a high mountain, O Zion, herald of good news;[5] lift up your voice with strength, O Jerusalem, herald of good news;[6] lift it up, fear not; say to the cities of Judah, “Behold your God!” (Jes 52:7)10Behold, the Lord God comes with might, and his arm rules for him; behold, his reward is with him, and his recompense before him. (Jes 59:16; Jes 62:11; Luk 11:22; Op 22:12)11He will tend his flock like a shepherd; he will gather the lambs in his arms; he will carry them in his bosom, and gently lead those that are with young. (Num 11:12; Ez 34:23; Zach 11:7; Mat 18:12; Luk 15:5; Joh 10:11; Joh 21:15; Hand 20:28)12Who has measured the waters in the hollow of his hand and marked off the heavens with a span, enclosed the dust of the earth in a measure and weighed the mountains in scales and the hills in a balance? (Spr 30:4)13Who has measured[7] the Spirit of the Lord, or what man shows him his counsel? (Rom 11:34; 1 Cor 2:16)14Whom did he consult, and who made him understand? Who taught him the path of justice, and taught him knowledge, and showed him the way of understanding? (Job 21:22)15Behold, the nations are like a drop from a bucket, and are accounted as the dust on the scales; behold, he takes up the coastlands like fine dust. (Jes 29:5; Jes 41:1)16Lebanon would not suffice for fuel, nor are its beasts enough for a burnt offering. (Ps 50:10)17All the nations are as nothing before him, they are accounted by him as less than nothing and emptiness. (Ps 62:9; Jes 41:12; Dan 4:35)18To whom then will you liken God, or what likeness compare with him? (Jes 40:25; Jes 46:5; Hos 13:2; Hand 17:29)19An idol! A craftsman casts it, and a goldsmith overlays it with gold and casts for it silver chains. (Jes 40:18)20He who is too impoverished for an offering chooses wood[8] that will not rot; he seeks out a skillful craftsman to set up an idol that will not move. (Jes 44:9; Jes 46:6; Jer 10:3)21Do you not know? Do you not hear? Has it not been told you from the beginning? Have you not understood from the foundations of the earth? (Jes 40:28; Hand 14:17; Rom 1:19)22It is he who sits above the circle of the earth, and its inhabitants are like grasshoppers; who stretches out the heavens like a curtain, and spreads them like a tent to dwell in; (Num 13:33; Job 9:8; Ps 104:2)23who brings princes to nothing, and makes the rulers of the earth as emptiness. (Job 12:21; Ps 107:40)24Scarcely are they planted, scarcely sown, scarcely has their stem taken root in the earth, when he blows on them, and they wither, and the tempest carries them off like stubble. (Ps 83:13; Jes 41:2)25To whom then will you compare me, that I should be like him? says the Holy One. (Jes 40:18)26Lift up your eyes on high and see: who created these? He who brings out their host by number, calling them all by name; by the greatness of his might and because he is strong in power, not one is missing. (Ps 147:4)27Why do you say, O Jacob, and speak, O Israel, “My way is hidden from the Lord, and my right is disregarded by my God”? (Jes 49:4; Jes 49:14)28Have you not known? Have you not heard? The Lord is the everlasting God, the Creator of the ends of the earth. He does not faint or grow weary; his understanding is unsearchable. (Ps 121:4; Ps 147:5)29He gives power to the faint, and to him who has no might he increases strength.30Even youths shall faint and be weary, and young men shall fall exhausted;31but they who wait for the Lord shall renew their strength; they shall mount up with wings like eagles; they shall run and not be weary; they shall walk and not faint. (Ex 19:4; Ps 103:5)