1Daarom moeten wij heel aandachtig luisteren naar de waarheid die wij hebben gehoord, anders zullen wij ervan vervreemd raken.2Boodschappen die God via engelen stuurde, zijn altijd betrouwbaar gebleken. Wie die niet gehoorzaamde, werd gestraft.3Hoe durven wij dan te denken dat wij de straf zullen ontlopen, als wij geen ernst maken met de geweldige redding die door Jezus Christus Zelf is bekendgemaakt en aan ons is doorgegeven door de mensen die Hem hebben gehoord!4God heeft bewezen dat die boodschap waar is, door tekenen, wonderen en machtige daden. En ook door de gaven van de Heilige Geest te geven aan wie Hij wil.5De toekomstige wereld waarover wij spreken, zal niet geregeerd worden door engelen.6Nee, want David zegt tegen God: ‘Wat is de mens, dat U zoveel om hem geeft? Wat is een mensenkind dat U Zich om hem bekommert?7Hoewel U hem een korte tijd lager dan de engelen hebt gezet, hebt U hem nu gekroond met heerlijkheid en eer.8En U hebt hem het beheer gegeven over alles wat er is.’ Toen God dit zei, bedoelde Hij ook dat alles aan hem onderworpen zou zijn, niets uitgezonderd. Wij hebben nog niet gezien dat het al zover is,9maar wij zien Jezus wel. Hij heeft gedurende een tijd lager dan de engelen gestaan omdat Hij sterven moest, maar is nu door God met heerlijkheid en eer gekroond, omdat Hij door Gods genade voor ons de dood is ingegaan.10Het was juist en goed dat God, die alles ter wille van Zichzelf heeft gemaakt, Jezus heeft laten lijden, waardoor velen van zijn zonen in zijn heerlijkheid konden delen. Door zijn lijden is Jezus hun volmaakte leider geworden, de enige die hen kon redden.11Nu wij door Jezus voor God zijn afgezonderd, hebben wij dezelfde Vader als Hij. Daarom schaamt Jezus Zich er niet voor ons zijn broeders en zusters te noemen.12Dat komt overeen met wat geschreven staat: ‘Ik zal mijn broeders uw Naam bekendmaken, te midden van de gelovigen zal ik een lied zingen tot uw eer.’13Er staat ook: ‘Ik zal op God vertrouwen,’ en: ‘Kijk, hier ben Ik met de kinderen die God Mij gegeven heeft.’14Omdat wij mensen van vlees en bloed zijn, is Hij ook een mens van vlees en bloed geworden, want alleen als mens kon Hij sterven en zo de duivel, die de macht over de dood had, machteloos maken.15Alleen op die manier kon Hij de mensen, die hun leven lang vrees voor de dood hadden, uit de slavernij bevrijden.16Wij weten allemaal dat Hij voor de engelen niet hoeft te zorgen, maar wel voor de nakomelingen van Abraham.17Het was nodig dat Jezus Christus aan ons, zijn broeders en zusters, gelijk werd. Anders had Hij niet onze genadige en trouwe hogepriester voor God kunnen worden, een priester die, als Hij met onze zonden afrekent, zowel genadig voor ons als trouw aan God is.18Omdat Hij Zelf geleden heeft en beproeving heeft gekend, weet Hij wat het is om te lijden en beproefd te worden, daarom kan Hij ons zo goed helpen.
5For it was not to angels that God subjected the world to come, of which we are speaking. (Heb 6:5)6It has been testified somewhere, “What is man, that you are mindful of him, or the son of man, that you care for him? (Ps 8:4)7You made him for a little while lower than the angels; you have crowned him with glory and honor,[1]8putting everything in subjection under his feet.” Now in putting everything in subjection to him, he left nothing outside his control. At present, we do not yet see everything in subjection to him. (1 Cor 15:25)9But we see him who for a little while was made lower than the angels, namely Jesus, crowned with glory and honor because of the suffering of death, so that by the grace of God he might taste death for everyone. (Mat 16:28; Joh 8:52; Joh 10:17; Joh 12:32; Hand 2:33; Hand 3:13; Fil 2:7; Heb 2:7; 1 Petr 1:21)10For it was fitting that he, for whom and by whom all things exist, in bringing many sons to glory, should make the founder of their salvation perfect through suffering. (Luk 13:32; Luk 24:26; Rom 8:30; Rom 11:36; Fil 3:12; Heb 3:1; Heb 5:9; Heb 7:28)11For he who sanctifies and those who are sanctified all have one source.[2] That is why he is not ashamed to call them brothers,[3] (Mat 25:40; Hand 17:28; Heb 10:10; Heb 10:14; Heb 10:29; Heb 13:12)12saying, “I will tell of your name to my brothers; in the midst of the congregation I will sing your praise.” (Ps 22:22; Heb 12:23)13And again, “I will put my trust in him.” And again, “Behold, I and the children God has given me.” (Ps 18:2; Jes 8:17; Jes 8:18; Jes 12:2; Joh 17:2)14Since therefore the children share in flesh and blood, he himself likewise partook of the same things, that through death he might destroy the one who has the power of death, that is, the devil, (Joh 1:14; Joh 16:11; 1 Cor 15:54; Col 2:15; 2 Tim 1:10; 1 Joh 3:8)15and deliver all those who through fear of death were subject to lifelong slavery. (Rom 8:15)16For surely it is not angels that he helps, but he helps the offspring of Abraham. (Jes 41:8; Heb 8:9)17Therefore he had to be made like his brothers in every respect, so that he might become a merciful and faithful high priest in the service of God, to make propitiation for the sins of the people. (Rom 15:17; Fil 2:7; Heb 4:15; Heb 5:1; Heb 5:2; Heb 5:7)18For because he himself has suffered when tempted, he is able to help those who are being tempted. (Luk 22:28; Heb 4:15)