Je webbrowser is verouderd. Als ERF Bibleserver erg traag is, update dan je browser.

Login
... en gebruik alle functies!

  • Lees1. Mose 3
  • Notities
  • Tags
  • Likes
  • Geschiedenis
  • Woordenboeken
  • Leesplan
  • Afbeeldingen
  • Video's
  • Speciale gelegenheden
  • Doneer
  • Blog
  • Nieuwsbrief
  • Partner
  • Help
  • Contact
  • Alexa-vaardigheden
  • Voor webmasters
  • Privacybeleid
  • Accessibility Statement
  • Rechten van de betrokken personen (DSGVO)
  • Over ERF Bibleserver
  • Language: Nederlands
© 2025 ERF
Gratis aanmelden

Handelingen 9

Het Boek

van Biblica

Saulus ontmoet Jezus

1 Saulus bleef de leerlingen van Jezus fanatiek achtervolgen en dreigde hen met dood en gevangenis. Hij ging naar de hogepriester en 2 vroeg om aanbevelingsbrieven voor de synagogen in Damascus, een stad waar veel Joden woonden. Hij wilde daar mannen en vrouwen opsporen die in Jezus geloofden, hen in de boeien slaan en naar Jeruzalem brengen. Hij kreeg die brieven en ging op weg. 3 Toen hij in de buurt van Damascus kwam, flitste er plotseling een licht vanuit de hemel dat hem omstraalde. 4 Hij viel op de grond en hoorde een stem: ‘Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?’ 5 ‘Wie bent U, Here?’ vroeg Saulus. ‘Ik ben Jezus,’ zei de stem, ‘die u zo fanatiek vervolgt. 6 Sta op en ga de stad in. Daar zal u gezegd worden wat u moet doen.’ 7 De mannen die met Saulus meereisden, waren met stomheid geslagen. Zij hadden de stem wel gehoord, maar niemand gezien. 8 Saulus stond op en deed zijn ogen open, maar kon niets zien. De mannen die bij hem waren, namen hem bij de hand en brachten hem Damascus binnen. 9 Drie dagen lang kon hij niet zien. Al die tijd at en dronk hij niets. 10 Een van de volgelingen van Jezus in die stad kreeg een visioen. In dat visioen riep de Here hem. ‘Ananias!’ ‘Ja, Here,’ antwoordde Ananias. 11 De Here zei: ‘Ga naar de Rechte Straat, naar het huis van Judas. Daar logeert een zekere Saulus uit Tarsus, hij is nu aan het bidden. 12 In een visioen heeft hij u zien binnenkomen. En in dat visioen legde u uw handen op hem, waardoor hij weer kon zien.’ 13 Ananias maakte bezwaren. ‘Maar, Here,’ zei hij. ‘Ik heb zoveel slechte dingen over die man gehoord. Hij heeft uw mensen in Jeruzalem veel kwaad gedaan. 14 Hij heeft van de leidende priesters zelfs toestemming gekregen om iedereen die uw naam aanroept hier in de boeien te slaan!’ 15 Maar de Here zei tegen hem: ‘Toch moet u gaan, Ananias! Ik heb besloten die man te gebruiken. Ik heb hem uitgekozen om Mij bekend te maken aan andere volken en hun koningen en ook aan het volk van Israël. 16 Ik zal hem duidelijk maken hoeveel leed hij voor Mij moet doorstaan.’ 17 Ananias deed wat de Here hem had opgedragen en begaf zich naar het huis waar Saulus was. Hij legde zijn handen op hem en zei: ‘Saul, broeder, ik ben gestuurd door Jezus, die u onderweg hebt ontmoet. U zult weer kunnen zien en vol worden van de Heilige Geest.’ 18 Het was net of er een vlies van Saulusʼ ogen viel. Ineens kon hij weer zien. 19 Daarna liet hij zich dopen en ging wat eten om op krachten te komen. Saulus bleef een paar dagen bij de volgelingen van Jezus in Damascus en 20 ging zelfs naar de verschillende synagogen en vertelde daar openlijk dat Jezus Gods Zoon is. 21 Allen die hem hoorden, waren hoogst verbaasd. ‘Dit is toch de man die in Jeruzalem de aanhangers van Jezus heeft uitgeroeid? Hij kwam hier toch om mensen van dat geloof gevangen te nemen en naar de leidende priesters in Jeruzalem te brengen?’ 22 Maar Saulus sprak met steeds meer overtuiging en bracht de Joden in Damascus in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is. 23 Enkele dagen later besloten de Joodse leiders hem te doden. 24 Dag en nacht bewaakten zij de poorten van de stad om hem te vermoorden. Maar Saulus hoorde van hun plannen. 25 Toen het donker was, lieten zijn leerlingen hem vanaf de stadsmuur in een mand naar beneden zakken. 26 Toen Saulus in Jeruzalem aankwam, probeerde hij zich bij de andere leerlingen van Jezus aan te sluiten. Maar die waren allemaal bang voor hem, omdat zij niet konden geloven dat hij ook een leerling van Jezus was geworden. 27 Maar Barnabas nam het voor hem op en bracht hem bij de apostelen. Hij vertelde hun hoe Saulus op weg naar Damascus de Here had gezien en wat Hij tegen hem had gezegd. Barnabas vertelde ook dat Saulus in Damascus vrijmoedig over Jezus had gesproken. 28 Saulus werd in de groep opgenomen. Hij bewoog zich vrij in Jeruzalem en 29 sprak openlijk over Jezus. De Griekstalige Joden waren hem niet goedgezind. Na enkele verhitte gesprekken met hem, probeerden zij hem te doden. 30 Toen zijn vrienden dat hoorden, brachten zij Saulus naar Caesarea en stuurden hem vandaar naar Tarsus. 31 De volgelingen van Jezus in Judea, Galilea en Samaria hadden een tijd van rust en konden in vrede bij elkaar komen. Hun geloof werd sterker en zij gehoorzaamden de Here. De Heilige Geest bemoedigde hen en steeds meer mensen sloten zich bij hen aan. 32 Petrus nu maakte een rondreis langs alle plaatsen waar volgelingen van Jezus woonden en kwam ook in de stad Lydda. 33 Daar trof hij Eneas aan, een verlamde man die al acht jaar op bed had gelegen. 34 Petrus zei tegen hem: ‘Jezus Christus geneest u, Eneas. Kom uit uw bed en maak het zelf op.’ 35 De man stond onmiddellijk op. Toen de bewoners van Lydda en Saron hem gezond en wel zagen rondlopen, bekeerden zij zich ook tot de Here Jezus. 36 In de stad Joppe woonde een volgelinge van Jezus, die Tabitha heette. Tabitha is in het Grieks Dorkas en betekent gazelle. Deze vrouw deed heel veel goeds, in het bijzonder voor de armen. 37 Zij werd in die tijd ziek en stierf. Nadat men haar gewassen had, werd zij in een kamer op de bovenverdieping gelegd. 38 De volgelingen van Jezus in die stad hadden gehoord dat Petrus in Lydda was, daar niet ver vandaan. Daarom stuurden zij twee mannen naar hem toe met de vraag of hij zo vlug mogelijk naar Joppe wilde komen. 39 Petrus maakte zich meteen klaar en ging met hen mee. Zodra hij bij het huis aankwam, werd hij naar boven gebracht. Alle weduwen in de kamer kwamen huilend om hem heen staan en lieten hem de onderkleden en mantels zien die Tabitha voor hen had gemaakt. 40 Maar Petrus stuurde iedereen de kamer uit, knielde neer en bad. Daarna zei hij tegen de dode vrouw: ‘Tabitha, sta op!’ Zij deed haar ogen open en toen ze Petrus zag, ging zij zitten. 41 Petrus nam haar bij de hand en hielp haar opstaan. Daarna riep hij de volgelingen van Jezus en de weduwen binnen en zei: ‘Kijk, zij leeft weer.’ 42 De hele stad hoorde ervan en velen gingen in de Here Jezus geloven. 43 Petrus bleef nog een tijd in Joppe en logeerde bij Simon, een leerlooier. 

Het Boek TM
Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc.
Used with permission. All rights reserved worldwide.

“Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

Handelingen 9

English Standard Version

van Crossway

The Conversion of Saul

1 But Saul, still breathing threats and murder against the disciples of the Lord, went to the high priest (Ps 27:12; Hand 8:3; Hand 9:13; Hand 9:21; Hand 22:5; Hand 26:10) 2 and asked him for letters to the synagogues at Damascus, so that if he found any belonging to the Way, men or women, he might bring them bound to Jerusalem. (Jes 30:21; Jes 35:8; Am 8:14; Luk 12:11; Luk 21:12; Hand 16:17; Hand 18:25; Hand 19:9; Hand 19:23; Hand 22:4; Hand 22:19; Hand 24:14; Hand 24:22) 3 Now as he went on his way, he approached Damascus, and suddenly a light from heaven shone around him. (Hand 22:6; Hand 26:12; 1 Cor 15:8) 4 And falling to the ground, he heard a voice saying to him, “Saul, Saul, why are you persecuting me?” (Jes 63:9; Zach 2:8) 5 And he said, “Who are you, Lord?” And he said, “I am Jesus, whom you are persecuting. (Hand 9:4) 6 But rise and enter the city, and you will be told what you are to do.” (Ez 3:22; Hand 9:16; 1 Cor 9:16; Gal 1:1) 7 The men who were traveling with him stood speechless, hearing the voice but seeing no one. (Dan 10:7; Joh 12:29; Hand 22:9) 8 Saul rose from the ground, and although his eyes were opened, he saw nothing. So they led him by the hand and brought him into Damascus. (Hand 22:11) 9 And for three days he was without sight, and neither ate nor drank. 10 Now there was a disciple at Damascus named Ananias. The Lord said to him in a vision, “Ananias.” And he said, “Here I am, Lord.” (Gen 22:1; Jes 6:8; Hand 22:12) 11 And the Lord said to him, “Rise and go to the street called Straight, and at the house of Judas look for a man of Tarsus named Saul, for behold, he is praying, (Hand 21:39; Hand 22:3) 12 and he has seen in a vision a man named Ananias come in and lay his hands on him so that he might regain his sight.” (Mar 5:23; Hand 9:17) 13 But Ananias answered, “Lord, I have heard from many about this man, how much evil he has done to your saints at Jerusalem. (Hand 9:1; Rom 15:25; Rom 15:31; 1 Tess 3:13; 2 Tess 1:10) 14 And here he has authority from the chief priests to bind all who call on your name.” (Hand 7:59; Hand 9:21; Hand 22:16; Rom 10:13; 1 Cor 1:2; 2 Tim 2:22) 15 But the Lord said to him, “Go, for he is a chosen instrument of mine to carry my name before the Gentiles and kings and the children of Israel. (Hand 13:2; Hand 25:22; Hand 26:1; Hand 26:32; Rom 1:1; Rom 1:5; Rom 11:13; Rom 15:16; Gal 1:15; Gal 1:16; Gal 2:2; Gal 2:7; Ef 3:7; 1 Tim 2:7; 2 Tim 4:16; 2 Tim 4:17) 16 For I will show him how much he must suffer for the sake of my name.” (Hand 5:41; Hand 9:6; Hand 14:22; Hand 20:23; Hand 21:4; Hand 21:11; 2 Cor 6:4; 2 Cor 11:23; 1 Tess 3:3) 17 So Ananias departed and entered the house. And laying his hands on him he said, “Brother Saul, the Lord Jesus who appeared to you on the road by which you came has sent me so that you may regain your sight and be filled with the Holy Spirit.” (Hand 2:4; Hand 9:12; Hand 22:12) 18 And immediately something like scales fell from his eyes, and he regained his sight. Then he rose and was baptized; (Hand 22:13; Hand 22:16) 

Saul Proclaims Jesus in Synagogues

19 and taking food, he was strengthened. For some days he was with the disciples at Damascus. (Hand 9:9; Hand 26:20) 20 And immediately he proclaimed Jesus in the synagogues, saying, “He is the Son of God.” (Hand 9:22) 21 And all who heard him were amazed and said, “Is not this the man who made havoc in Jerusalem of those who called upon this name? And has he not come here for this purpose, to bring them bound before the chief priests?” (Hand 9:13; Gal 1:13; Gal 1:23) 22 But Saul increased all the more in strength, and confounded the Jews who lived in Damascus by proving that Jesus was the Christ. (Hand 9:20; Hand 18:28; 1 Tim 1:12) 

Saul Escapes from Damascus

23 When many days had passed, the Jews[1] plotted to kill him, (Gal 1:17) 24 but their plot became known to Saul. They were watching the gates day and night in order to kill him, (Hand 20:3; Hand 20:19; Hand 23:12; Hand 23:30; Hand 25:3; 2 Cor 11:32) 25 but his disciples took him by night and let him down through an opening in the wall,[2] lowering him in a basket. (Joz 2:15; 1 Sam 19:12; 2 Cor 11:33) 

Saul in Jerusalem

26 And when he had come to Jerusalem, he attempted to join the disciples. And they were all afraid of him, for they did not believe that he was a disciple. (Hand 22:17; Hand 26:20) 27 But Barnabas took him and brought him to the apostles and declared to them how on the road he had seen the Lord, who spoke to him, and how at Damascus he had preached boldly in the name of Jesus. (Hand 4:29; Hand 4:36; Hand 9:3; Hand 9:19; Hand 9:22; Gal 1:18) 28 So he went in and out among them at Jerusalem, preaching boldly in the name of the Lord. (Hand 1:21) 29 And he spoke and disputed against the Hellenists.[3] But they were seeking to kill him. (Hand 6:1; Hand 22:18) 30 And when the brothers learned this, they brought him down to Caesarea and sent him off to Tarsus. (Joh 21:23; Hand 11:25; Gal 1:21) 31 So the church throughout all Judea and Galilee and Samaria had peace and was being built up. And walking in the fear of the Lord and in the comfort of the Holy Spirit, it multiplied. (Neh 5:9; Hand 8:1; Hand 9:35; Hand 9:42; Hand 16:5) 

The Healing of Aeneas

32 Now as Peter went here and there among them all, he came down also to the saints who lived at Lydda. (Hand 8:25) 33 There he found a man named Aeneas, bedridden for eight years, who was paralyzed. 34 And Peter said to him, “Aeneas, Jesus Christ heals you; rise and make your bed.” And immediately he rose. (Hand 3:6) 35 And all the residents of Lydda and Sharon saw him, and they turned to the Lord. (1 Kron 5:16; 1 Kron 27:29; Hoogl 2:1; Hand 9:31; Hand 9:42; Hand 11:21; 2 Cor 3:16) 

Dorcas Restored to Life

36 Now there was in Joppa a disciple named Tabitha, which, translated, means Dorcas.[4] She was full of good works and acts of charity. (Joz 19:46; 1 Tim 2:10) 37 In those days she became ill and died, and when they had washed her, they laid her in an upper room. (Hand 1:13; Hand 9:39; Hand 20:8) 38 Since Lydda was near Joppa, the disciples, hearing that Peter was there, sent two men to him, urging him, “Please come to us without delay.” (Num 22:16) 39 So Peter rose and went with them. And when he arrived, they took him to the upper room. All the widows stood beside him weeping and showing tunics[5] and other garments that Dorcas made while she was with them. (Hand 9:37) 40 But Peter put them all outside, and knelt down and prayed; and turning to the body he said, “Tabitha, arise.” And she opened her eyes, and when she saw Peter she sat up. (Mat 9:25; Mar 5:41; Joh 11:43; Hand 7:60) 41 And he gave her his hand and raised her up. Then, calling the saints and widows, he presented her alive. 42 And it became known throughout all Joppa, and many believed in the Lord. (Joh 11:45; Joh 12:11) 43 And he stayed in Joppa for many days with one Simon, a tanner. (Hand 10:6) 

The ESV® Bible (The Holy Bible, English Standard Version®) copyright ©2001 by Crossway Bibles, a publishing ministry of Good News Publishers. ESV® Text Edition: 2016. The ESV® text has been reproduced in cooperation with and by permission of Good News Publishers. Unauthorized reproduction of this publication is prohibited. All rights reserved.

The ESV® Bible (The Holy Bible, English Standard Version®) is adapted from the Revised Standard Version of the Bible, copyright Division of Christian Education of the National Council of the Churches of Christ in the U.S.A. All rights reserved.