Spreuken 6

Het Boek

van Biblica
1-2 Mijn zoon, het kan gebeuren dat je je voor iemand borg stelt, dat je garant staat voor zijn schuld en dan aan je woord wordt gehouden.3 Doe dan het volgende, mijn zoon: breng de zaak snel in het reine, want je naaste heeft een vordering op jou. Bezoek de schuldeiser en zeg hem dat je zult betalen en dwing de schuldenaar, voor wie je borg staat, alsnog het geld bijeen te brengen.4 Slaap daar niet eerst een nachtje over, maar regel zulke zaken snel.5 Want op dat moment ben je de prooi van de eiser, zoals hert en vogel prooi zijn van de jager. Dus breng jezelf in veiligheid.6 Neem een voorbeeld aan de mieren, luiaard! Kijk eens naar hun nijvere arbeid en word wijs.7 Want ook al hebben mieren dan geen leider,8 toch leggen zij ʼs zomers voedselvoorraden aan en verzamelen zij hun eten in de oogsttijd.9 Hoelang blijf je nog op je rug liggen, luiaard? Wanneer word je eindelijk eens wakker?10 Nog even slapen, nog even soezen, nog even lekker liggen,11 maar dan komt de armoede over je en maar al te snel zul je gebrek lijden.12 Een nietsnut en dwarsligger kun je gemakkelijk herkennen, je hoeft hem alleen maar aan te horen.13 Let maar op hoe hij kijkt, hoe hij met zijn voeten stampt en met zijn vinger wijst.14 Waar zijn hart vol van is, loopt zijn mond van over. Hij heeft voortdurend kwaad in de zin en zorgt altijd voor onenigheid.15 Daarom zal hij snel aan zijn einde komen; wat hem treft, is ongeneeslijk.16 Er zijn veel dingen die de HERE haat en zeker zeven waarvan Hij een afkeer heeft:17 hoogmoed, liegen, moorden,18 slechte plannen smeden, met plezier kwaad doen,19 vals getuigen en verdeeldheid zaaien onder broeders.20 Mijn zoon, houd je vast aan de geboden die je vader je gaf, aan de wet waarnaar je moeder leefde.21 Berg ze diep in je hart en leef ernaar, zodat ze je zullen sieren.22 Zij zijn een gids op je levensweg, een beschermer wanneer je slaapt en een raadgever wanneer je wakker wordt.23 Want het gebod is een lamp en de wet een licht, en om de weg naar het leven te vinden, zijn wijze waarschuwingen nodig.24 Zij beschermen je tegen de slechte vrouw en de gladde tong van een vreemdelinge.25 Laat haar schoonheid niet doordringen tot je hart en pas op dat ze je niet vangt met haar verleidelijke ogen.26 Want de omgang met een hoer heeft tot gevolg dat je droog brood eet en bij zoʼn overspelige vrouw is zelfs je ziel in het geding.27 Zou iemand die met vuur speelt, zich niet branden?28 Iemand die op kolen loopt, geen blaren op zijn voeten krijgen?29 Dat geldt ook voor degene die zijn handen niet van andermans vrouw kan afhouden: die zal zijn straf zeker niet ontlopen.30 Dan komt iemand die steelt omdat hij honger heeft, er beter van af.31 Is hij eenmaal opgespoord, dan moet hij misschien zelfs met alles wat hij bezit, dubbel en dwars terugbetalen.32 Maar iemand die overspel pleegt, heeft zijn verstand verloren, want daaraan gaat ook de ziel kapot.33 Schade en schande zijn zijn deel, zijn wandaad wordt niet meer vergeten.34 Jaloezie is een vuurgloed in een man en overspel wordt niet vergeven, wel gewroken.35 Van verzoening wil hij niet weten, wat je hem ook aanbiedt.

Spreuken 6

Český ekumenický překlad

van Česká biblická společnost
1  Můj synu, jestliže ses zaručil za svého druha nebo se zavázal rukoudáním za cizáka 2  a zapletl se výroky svých úst, a výroky svých úst se chytil, 3  udělej, můj synu, toto: Hleď se vyprostit. Dostal ses do rukou svého druha. Jdi, vrhni se do bláta a naléhej na svého druha. 4  Nedopřej svým očím spánku, ani zdřímnout nedávej svým víčkům. 5  Jak gazela vytrhni se z rukou, jako ptáče z rukou čihařových. 6  Jdi k mravenci, lenochu, dívej se, jak žije, ať zmoudříš. 7  Ač nemá žádného vůdce, dozorce či vládce, 8  opatřuje si v létě pokrm, o žních sklízí svou potravu. 9  Jak dlouho, lenochu, budeš ležet? Kdy se probudíš ze svého spánku? 10  Trochu si pospíš, trochu zdřímneš, trochu složíš ruce v klín a poležíš si 11  a tvá chudoba přijde jak pobuda a tvá nouze jako ozbrojenec. 12  Ničemný člověk, muž propadlý ničemnostem, má plná ústa falše, 13  mrká očima, nohama cosi naznačuje, svými prsty ukazuje. 14  V srdci má proradnost, osnuje zlo v každém čase, vyvolává sváry. 15  Proto náhlá pohroma ho stihne, bude nenadále rozdrcen a nezhojí ho nikdo. 16  Těchto šest věcí Hospodin nenávidí a sedmá je mu ohavností: 17  přezíravé oči, zrádný jazyk, ruce, které prolévají nevinnou krev, 18  srdce osnující ničemné plány, nohy rychle spěchající za zlem, 19  křivý svědek, který šíří lži, a ten, kdo vyvolává mezi bratry sváry. 20  Dodržuj, můj synu, otcovy příkazy, a matčiným poučováním neopovrhuj. 21  Přivaž si je natrvalo k srdci, oviň si je kolem hrdla. 22  Povedou tě, kamkoli půjdeš, když budeš ležet, budou tě střežit, procitneš a budou s tebou rozmlouvat. 23  Vždyť příkaz je světlem a vyučování osvěcuje, domluvy a kárání jsou cesty k životu: 24  Budou tě střežit před špatnou ženou, před úlisným jazykem cizinky. 25  Nedychti v srdci po její kráse, ať tě svými řasami neuchvátí! 26  Nevěstce zaplatíš bochníčkem chleba, žena jiného však loví drahou duši. 27  Může si kdo shrnout do klína oheň a nespálit si šaty? 28  Což může někdo chodit po žhavém uhlí, a nepopálit si nohy? 29  Tak dopadne ten, kdo vchází k ženě svého druha; nezůstane bez trestu, kdo se jí dotkne. 30  Nepohrdá se zlodějem, že kradl, aby se nasytil, když měl hlad. 31  Je-li však přistižen, nahradí to sedmeronásobně, dá všechen majetek svého domu. 32  Kdo s ženou cizoloží, nemá rozum, k vlastní zkáze to činí. 33  Sklidí jen rány a hanbu a jeho potupa nebude smazána. 34  Neboť žárlivost rozpálí muže, ten bude v den pomsty nelítostný. 35  Nepřijme žádný dar na usmířenou, nepovolí, i kdybys sebevíc úplatků dával.