van Biblica1Verheug u niet bij voorbaat over de dag van morgen, want u weet niet wat een dag zal brengen.2Laat u liever door een ander prijzen, dat is beter dan dat u zichzelf prijst.3Een steen is zwaar en zand gewichtig, maar de woede van een dwaas is zwaarder om te dragen.4Boosheid en overmatige woede brengen wreedheid voort, maar zij zijn nog niets vergeleken bij jaloezie.5Een openlijke bestraffing is beter dan dat iemand zwijgt uit liefde.6De berispingen van iemand die van u houdt, worden ingegeven door vriendschap. Maar vriendelijkheid van iemand die u haat, komt voort uit bedrog.7Iemand die zojuist gegeten heeft, taalt niet meer naar lekker eten, maar honger maakt rauwe bonen zoet.8Zoals een uit het nest gevallen vogel rondzwerft, zo doolt een man rond die zijn vaderstad verliet.9Geurige olie maakt het hart blij, net zoals de goede raad die de ene vriend de andere geeft.10Verlaat uw vriend en die van uw vader niet, maar wendt u in tijden van tegenspoed niet tot uw broeder. Want een goede buurman is beter dan een ver familielid.11Wees verstandig, mijn zoon, en maak mijn hart blij, dan kan ik wie mij aanvalt van repliek dienen.12Een bedachtzaam en verstandig mens ziet het dreigend gevaar en verbergt zich, maar de onverstandigen blijven gewoon doorgaan en worden dus gestraft.13Heeft iemand zich garant gesteld voor een onbekende, neem dan zijn mantel als onderpand.14Wie zijn kennis al ʼs morgens vroeg luidruchtig en joviaal een groet toeroept, zal met argwaan bekeken worden.15Een lekkend dak bij zware regen is net zo erg als een ruziënde vrouw.16Zij is net zo ongrijpbaar als de wind, net zomin te verbergen als de geurige olie die u op uw rechterhand strijkt.17Zoals ijzer met ijzer wordt geslepen, zo scherpt de ene mens de ander.18Wie goed voor de vijgenboom zorgt, zal de vijgen ervan eten. Wie zorg heeft voor zijn heer, wordt gerespecteerd.19Zoals het water het uiterlijk van een mens weerspiegelt, geeft het hart van een mens zijn innerlijk weer.20Hel en verderf zijn nooit te verzadigen, datzelfde geldt voor de verlangens van een mens.21Zoals de smeltkroes het zilver toetst en de oven het goud, zo wordt een mens getoetst door zijn reputatie.22Al stamp je een dwaas in een mortier met een vijzel, midden tussen het gestampte graan, toch raakt hij zijn dwaasheid niet kwijt.23Doe uw best om elk schaap in uw kudde te kennen, let goed op uw have en vee.24Want rijkdom duurt niet eeuwig en aanzien en rijkdom gaan niet vanzelfsprekend over van vader op zoon.25Wanneer het gras opkomt en begint te bloeien, moeten de gewassen op de berghellingen worden geoogst.26De huiden en de wol van uw lammeren kunt u gebruiken voor kleding, met de bokken kunt u betalen voor de grond.27Bovendien is de geitenmelk grondstof van veel voedsel voor u, uw gezin en uw personeel.
Spreuken 27
Český ekumenický překlad
van Česká biblická společnost1 Nechlub se zítřejším dnem, vždyť nevíš, co den zrodí. 2 Ať tě chválí cizí a ne tvá vlastní ústa, cizinec a ne tvoje rty. 3 Těžký je kámen, písek má váhu, ale hoře, jež působí pošetilec, je těžší než obojí. 4 Rozhořčení je kruté, hněv je jak povodeň, ale před žárlivostí kdo obstojí? 5 Lepší jsou zjevná kárání než skrývaná láska. 6 Věrně jsou míněny šlehy od milujícího, ale záludné jsou polibky nenávidícího. 7 Sytý šlape i po plástvi medu, kdežto hladovému je každá hořkost sladká. 8 Jako pták vyplašený z hnízda je muž, který prchá ze svého místa. 9 Olej a kadidlo jsou pro radost srdci, přítel je sladší než chtění vlastní duše. 10 Svého přítele a přítele svého otce neopouštěj, ale v den svých běd nechoď ani do domu vlastního bratra. Lepší je blízký soused než vzdálený bratr. 11 Buď moudrý, můj synu, dělej radost mému srdci, abych mohl odpovědět tomu, kdo mě tupí. 12 Chytrý vidí nebezpečí a skryje se, prostoduší jdou dál a doplatí na to. 13 Šaty zadrž tomu, kdo se zaručuje za cizáka, a když za cizinku, vezmi od něho zástavu. 14 Kdo za časného jitra příliš hlasitě dobrořečí svému bližnímu, tomu se to bude počítat za zlořečení. 15 Neustálé zatékání vody v době dešťů a svárlivá žena jsou totéž; 16 kdo ji chce zvládnout, chce zvládnout vítr, pravicí chytá olej. 17 Železo se ostří železem a jeden ostří tvář druhého. 18 Kdo hlídá fíkovník, bude jíst jeho plody, a kdo střeží svého pána, získá vážnost. 19 Jako se na vodě zrcadlí tvář, tak srdce člověka na člověku. 20 Podsvětí, říše zkázy, se nenasytí; nenasytí se ani oči člověka. 21 Na stříbro kelímek, na zlato pec; a muž prověřuje ústa, která ho chválí. 22 Kdybys pošetilce roztloukl v hmoždíři na padrť tloukem, pošetilost z něho nedostaneš. 23 Dobře si všímej, jak vypadá tvůj brav, starej se pečlivě o svá stáda, 24 vždyť žádná klenotnice není věčně plná, ani královská čelenka nepřetrvá všechna pokolení. 25 Tráva se poseká, ukáže se otava, sklízí se píce z hor, 26 z beránků máš oděv, za kozly koupíš pole, 27 máš dostatek kozího mléka k své obživě i k obživě své rodiny, máš živobytí pro své děvečky.