van Biblica1Een leerzaam gedicht van Asaf. O God, waarom stuurt U ons bij U weg? Waarom ontbrandt uw toorn tegen ons, de schapen van uw kudde?2Houd toch in gedachten dat wij van U zijn, U hebt ons volk uitgekozen als uw eigen volk. En in Jeruzalem hebt U uw woning gekozen.3Kom toch naar de puinhopen en kijk hoe uw tegenstanders uw heilig huis hebben verwoest.4Zij maakten lawaai in uw tempel en hebben er hun eigen afgoden neergezet.5Het leek wel of er iemand met een bijl was tekeergegaan.6Met allerlei werktuigen hebben zij het houtsnijwerk in uw tempel vernield.7Zij hebben de tempel in brand gestoken en uw woning helemaal platgebrand, nu is het geen heilige plaats meer.8Zij maakten plannen om het hele volk te onderdrukken en hebben alle heiligdommen in het land verbrand.9Nu hebben wij geen zichtbare tekenen van de eredienst meer en er is geen profeet meer te bekennen. Niemand van ons weet hoelang dit nog moet duren.10Hoelang zal de vijand nog de spot met ons drijven, o God? Zal hij U altijd blijven bespotten?11Waarom doet U niets? Waarom slaat U hen niet neer? Uw hand is toch machtig? Vernietig hen toch!12Toch is God al sinds mensenheugenis onze Koning! Hij zorgt overal voor bevrijding.13U hebt de zee gespleten door uw kracht, U hebt de zeemonsters vernietigd.14U hebt de koppen van het zeemonster Leviatan vermorzeld en als voedsel aan de dieren in de woestijn gegeven.15U laat bronnen en beken ontspringen en stromen, U laat ook de altijd stromende rivieren opdrogen.16De dag is van U en ook de nacht is uw bezit. U hebt het licht en de zon geschapen.17U hebt de grenzen van land en water vastgesteld. Zomer en winter hebt U gemaakt.18Kijk toch eens, HERE, hoe de tegenstanders U bespotten, dit dwaze volk wil niet naar U luisteren.19Bescherm uw volk tegen de heidenen, lever uw volk niet aan hen uit. Spaar het leven van uw volgelingen, die er jammerlijk aan toe zijn.20Denk aan het verbond dat U met hen sloot, want overal steekt het geweld de kop op.21Stel hen die onderdrukt worden, niet teleur. Laten de armen en verdrukten reden hebben uw naam te loven en te prijzen.22Kom er toch bij, o God! Voert U de strijd voor ons. En denk eraan hoe die dwaze ongelovigen U de hele dag bespotten.23Vergeet niet hoe uw vijanden tegen U schreeuwen, hoe zij die niet bij U willen horen, tegen U tieren. Het stijgt allemaal omhoog tot U.
1 Poučující, pro Asafa. Bože, zanevřel jsi na nás natrvalo? Tvůj hněv dýmá proti ovcím, které paseš. 2 Rozpomeň se na svou pospolitost, kterou jsi před věky získal, na svůj dědičný kmen, jejž sis vykoupil, na horu Sijón, kde bydlíš. 3 Zaměř kroky vzhůru k trvající spoušti, ve svatyni nepřítel vše zničil. 4 Ve tvém shromáždění zněl řev protivníků, svá vítězná znamení tu postavili. 5 Ví se, že tak, jako když se zvedá širočina vzhůru v spleti stromů, 6 nyní otloukali řezby ve svatyni sekerou a mlatem. 7 Tvou svatyni podpálili a příbytek tvého jména znesvětili, strhli k zemi. 8 V srdci si řekli: „Jejich rod úplně vyhubíme !“ Vypálili všechna místa Božích shromáždění v zemi. 9 Svá znamení nevidíme, proroka už není, neví nikdo z nás, co přijde. 10 Jak dlouho se, Bože, smí protivník rouhat? Smí nepřítel znevažovat trvale tvé jméno? 11 Proč stahuješ ruku nazpět? Zvedni svou pravici z klína, skoncuj s nimi! 12 Bůh je můj Král odedávna, on uprostřed země koná spásné činy. 13 Svou mocí jsi rozkymácel moře, drakům na vodách roztříštils hlavy, 14 rozdrtil jsi hlavy livjátana, dals ho sežrat hordě divé sběře, 15 rozpoltil jsi skálu, vytryskl pramen i potok, vysušil jsi mocné říční toky. 16 Tobě patří den, i noc je tvoje, tys upevnil světlo noci i slunce, 17 ty sám jsi vytyčil veškerá pomezí země, vytvořils léto i zimu. 18 Hospodine, rozpomeň se na rouhání nepřítele, na zbloudilý lid, jenž znevážil tvé jméno. 19 Nevydávej život své hrdličky dravci, na život svých ponížených nikdy nezapomeň, 20 přihlédni ke smlouvě! Plno doupat násilí je v temných koutech země. 21 Kéž zdeptaný není znovu tupen, ponížený ubožák ať chválí tvoje jméno! 22 Povstaň, Bože, a své pře se ujmi, rozpomeň se, že ti bloud utrhá denně. 23 Nezapomeň na křik protivníků, na ten ustavičně stoupající hukot útočníků!