Je webbrowser is verouderd. Als ERF Bibleserver erg traag is, update dan je browser.

Login
... en gebruik alle functies!

  • Lees1. Mose 3
  • Notities
  • Tags
  • Likes
  • Geschiedenis
  • Woordenboeken
  • Leesplan
  • Afbeeldingen
  • Video's
  • Speciale gelegenheden
  • Doneer
  • Blog
  • Nieuwsbrief
  • Partner
  • Help
  • Contact
  • Alexa-vaardigheden
  • Voor webmasters
  • Privacybeleid
  • Accessibility Statement
  • Rechten van de betrokken personen (DSGVO)
  • Over ERF Bibleserver
  • Language: Nederlands
© 2025 ERF
Gratis aanmelden

Lukas 3

Het Boek

van Biblica

De boodschap van Johannes de Doper

1 Keizer Tiberius was al vijftien jaar aan het bewind. Pilatus was gouverneur van Judea, Herodes gouverneur van Galilea, zijn broer Filippus gouverneur van Iturea en Trachonitis, en Lysanias gouverneur van Abilene. 2 Annas en Kajafas waren de hogepriesters van de Joden. Toen Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn was, hoorde hij de stem van God. 3 Daarna trok hij de hele Jordaanvallei door en riep de mensen op zich tot God te bekeren. Door zich te laten dopen, konden zij tonen dat zij dat echt wilden. Hun zonden zouden dan ook worden vergeven. 4 Het was met Johannes als wat de profeet Jesaja zei: ‘Luister! Ik hoor de stem van iemand die roept in de woestijn: baan een weg voor de Here, maak zijn wegen recht. 5 Vul de dalen op en vlak de heuvels af, maak de bochtige paden recht en zorg dat alle oneffenheden vlak worden gemaakt. 6 Dan zullen alle mensen de Redder zien die door God gestuurd wordt.’ 7 De mensen kwamen in drommen naar Johannes om zich te laten dopen. Maar hij zei tegen hen: ‘Stelletje sluwe slangen! Wie heeft u verteld dat u aan het komende oordeel van God kunt ontsnappen? 8 Laat eerst maar eens in uw leven zien dat u zich bekeerd heeft en denk niet dat u vrijuit gaat omdat u van Abraham afstamt. Want Ik verzeker u dat God zelfs deze stenen in kinderen van Abraham kan veranderen. 9 De bijl van Gods oordeel ligt al aan de wortel van de bomen: elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.’ 10 De mensen vroegen: ‘Maar wat moeten wij dan doen?’ 11 ‘Als u twee jassen hebt,’ antwoordde hij, ‘geef dan één ervan aan iemand die er geen heeft. Als u eten over hebt, geef het aan iemand die honger heeft.’ 12 Er kwamen zelfs tolontvangers, berucht om hun afzetterij, die zich wilden laten dopen. ‘Meester, hoe moeten wij nu leven?’ vroegen zij. 13 ‘Wees voortaan eerlijk,’ antwoordde Johannes, ‘en vraag niet meer tol dan voorgeschreven is.’ 14 ‘En wij?’ vroegen een paar soldaten. ‘Hoe moeten wij leven?’ Johannes antwoordde: ‘Pers niemand iets af. Gebruik geen geweld of valse beschuldigingen om meer geld te krijgen. Wees tevreden met uw soldij.’ 15 In die tijd verwachtte iedereen dat de Christus gauw zou komen. Overal vroeg men zich af of Johannes het was. 16 Maar Johannes zei hierover tegen iedereen: ‘U hebt gezien dat ik in water doop. Maar na mij komt er Iemand die belangrijker is dan ik. Ik ben het niet eens waard de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. 17 Hij zal het kaf van het koren scheiden. Het koren zal Hij in zijn schuur brengen, maar het kaf zal Hij verbranden in een vuur dat nooit uitgaat.’ 18 Met vele van dergelijke waarschuwingen sprak hij de mensen toe. 19 Gouverneur Herodes, die al heel wat slechte dingen had gedaan, maakte een einde aan Johannesʼ optreden- door hem gevangen te nemen. 20 Want Johannes had in het openbaar gezegd dat het niet goed was dat Herodes samenleefde met Herodias, de vrouw van zijn broer. 21 In de tijd dat Johannes nog vrij was, mengde Jezus Zich tussen de mensen om gedoopt te worden. Na zijn doop, terwijl Hij in gebed was, 22 ging de hemel open en streek de Heilige Geest als een duif op Hem neer. Een stem uit de hemel zei: ‘U bent mijn geliefde Zoon. U verheugt mijn hart.’ 

De voorouders van Jezus

23 Jezus begon in het openbaar op te treden toen Hij ongeveer dertig jaar oud was. Men dacht dat Jozef zijn vader was. 24 De vader van Jozef was Eli; de vader van Eli was Mattat; de vader van Mattat was Levi; de vader van Levi was Melchi; de vader van Melchi was Jannai; de vader van Jannai was Jozef; 25 de vader van Jozef was Mattatias; de vader van Mattatias was Amos; de vader van Amos was Naüm; de vader van Naüm was Hesli; 26 de vader van Hesli was Naggai; de vader van Naggai was Maät; de vader van Maät was Mattatias; de vader van Mattatias was Semeïn; de vader van Semeïn was Josech; de vader van Josech was Joda; 27 de vader van Joda was Joanan; de vader van Joanan was Resa; de vader van Resa was Zerubbabel; de vader van Zerubbabel was Sealtiël; 28 de vader van Sealtiël was Neri; de vader van Neri was Melchi; de vader van Melchi was Addi; de vader van Addi was Kosam; de vader van Kosam was Elmadan; de vader van Elmadan was Er; de vader van Er was Jozua; 29 de vader van Jozua was Eliëzer; de vader van Eliëzer was Jorim; de vader van Jorim was Mattat; de vader van Mattat was Levi; 30 de vader van Levi was Simeon; de vader van Simeon was Juda; de vader van Juda was Jozef; de vader van Jozef was Jonan; 31 de vader van Jonan was Eljakim; de vader van Eljakim was Melea; de vader van Melea was Menna; de vader van Menna was Mattata; de vader van Mattata was Natan; de vader van Natan was David; 32 de vader van David was Isaï; de vader van Isaï was Obed; de vader van Obed was Boaz; de vader van Boaz was Selach; de vader van Selach was Nachson; 33 de vader van Nachson was Amminadab; de vader van Amminadab was Admin; de vader van Admin was Arni; de vader van Arni was Chesron; de vader van Chesron was Peres; 34 de vader van Peres was Juda; de vader van Juda was Jakob; de vader van Jakob was Isaak; de vader van Isaak was Abraham; de vader van Abraham was Terach; de vader van Terach was Nachor; 35 de vader van Nachor was Serug; de vader van Serug was Reü; de vader van Reü was Peleg; de vader van Peleg was Eber; de vader van Eber was Selach; 36 de vader van Selach was Kenan; de vader van Kenan was Arpachsad; de vader van Arpachsad was Sem; de vader van Sem was Noach; 37 de vader van Noach was Lamech; de vader van Lamech was Metuselach; de vader van Metuselach was Henoch; de vader van Henoch was Jered; de vader van Jered was Mahalalel; 38 de vader van Mahalalel was Kenan; de vader van Kenan was Enos; de vader van Enos was Set; de vader van Set was Adam en de vader van Adam was God. 

Het Boek TM
Copyright © 1979, 1988, 1998, 2007 by Biblica, Inc.
Used with permission. All rights reserved worldwide.

“Biblica”, “International Bible Society” and the Biblica Logo are trademarks registered in the United States Patent and Trademark Office by Biblica, Inc. Used with permission.

Lukas 3

Český ekumenický překlad

van Česká biblická společnost

— Jan Křtitel

1  V patnáctém roce vlády císaře Tiberia, když Pontius Pilát spravoval Judsko a v Galileji vládl Herodes, jeho bratr Filip na území Itureje a Trachonitidy a Lyzanias v Abiléně,  2  za nejvyššího kněze Annáše a Kaifáše, stalo se slovo Boží k Janovi, synu Zachariášovu, na poušti. 3  I začal procházet celé okolí Jordánu a kázal: „Čiňte pokání a dejte se pokřtít na odpuštění hříchů,“ 4  jak je psáno v knize slov proroka Izaiáše: ‚Hlas volajícího na poušti: Připravte cestu Páně, vyrovnejte mu stezky!  5  Každá propast bude zasypána, hory i pahorky budou srovnány; co je křivé, bude přímé, hrbolaté cesty budou rovné;  6  a každý tvor uzří spasení Boží.‘  7  Zástupům, které vycházely, aby se od něho daly pokřtít, Jan říkal: „Plemeno zmijí, kdo vám ukázal, že můžete utéci před nastávajícím hněvem? 8  Neste tedy ovoce, které ukazuje, že činíte pokání, a nezačínejte si říkat: ‚Náš otec jest Abraham!‘ Pravím vám, že Bůh může Abrahamovi stvořit děti z tohoto kamení. 9  Sekera už je na kořeni stromů; a každý strom, který nenese dobré ovoce, bude vyťat a hozen do ohně.“ 10  Zástupy se Jana ptaly: „Co jen máme dělat?“ 11  On jim odpověděl: „Kdo má dvoje oblečení, dej tomu, kdo nemá žádné, a kdo má co k jídlu, udělej také tak.“ 12  Přišli i celníci, aby se dali pokřtít, a ptali se: „Mistře, co máme dělat?“ 13  On jim řekl: „Nevymáhejte víc, než máte nařízeno.“ 14  Tázali se ho i vojáci: „A co máme dělat my?“ Řekl jim: „Nikomu nečiňte násilí, nikoho nevydírejte, spokojte se se svým žoldem.“  15  Lidé byli plni očekávání a všichni ve svých myslích uvažovali o Janovi, není-li on snad Mesiáš. 16  Na to Jan všem řekl: „Já vás křtím vodou. Přichází však někdo silnější než já; nejsem ani hoden, abych rozvázal řemínek jeho obuvi; on vás bude křtít Duchem svatým a ohněm. 17  Lopata je v jeho ruce, aby pročistil svůj mlat a pšenici shromáždil do své sýpky; ale plevy spálí ohněm neuhasitelným.“  18  A ještě mnohým jiným způsobem napomínal lid a kázal radostnou zvěst. 19 Ale když káral vládce Heroda kvůli Herodiadě, manželce jeho bratra, a za všechno zlé, co činil, 20  Herodes všechno dovršil ještě tím, že dal Jana zavřít do vězení.  

— Ježíšův křest

21  Když se všechen lid dával křtít a když byl pokřtěn i Ježíš a modlil se, otevřelo se nebe 22  a Duch svatý sestoupil na něj v tělesné podobě jako holubice a z nebe se ozval hlas: „Ty jsi můj milovaný Syn, tebe jsem si vyvolil.“  

— Původ Ježíšův

23  Když Ježíš začínal své dílo, bylo mu asi třicet let. Jak se mělo za to, byl syn Josefa, jehož předkové byli: Heli, 24  Mathat, Levi, Melchi, Janai, Josef, 25  Matathias, Amos, Nahum, Esli, Nagai, 26  Mahat, Matathias, Semei, Josech, Joda, 27  Johanan, Resa, Zorobabel, Salatiel, Neri, 28  Melchi, Addi, Kosan, Elamadam, Er, 29  Jesus, Eliezer, Jorim, Mathat, Levi, 30  Simeon, Juda, Josef, Jonam, Eliakim, 31  Melea, Menna, Mattath, Natham, David, 32  Isaj, Obéd, Bóaz, Sala, Naason, 33  Amínadab, Admin, Arni, Chesróm, Fares, Juda, 34  Jákob, Izák, Abraham, Tare, Náchor, 35  Seruch, Ragau, Falek, Heber, Sala, 36  Kainan, Arfaxad, Sem, Noe, Lámech, 37  Matusalem, Henoch, Jared, Maleleel, Kainan, 38  Enóš, Šét a Adam, který byl od Boha.  

© 2001 Česká biblická společnost