1Zelfs de wildernis en de woestijn zullen in die dagen blij zijn, de woestijn zal een zee van bloemen zijn.2Er zal een overvloed van bloemen, gezang en vreugde zijn! De woestijnen zullen net zo groen worden als de bergen van de Libanon. Lieflijk als de bergweiden van de berg Karmel en de grasvlakten van Saron, want de HERE zal daar zijn glorie uitspreiden, de majesteit van onze God.3Versterk de verslapte handen en geef kracht aan knikkende knieën.4Bemoedig de angstigen. Zeg hun: ‘Wees sterk, wees niet bang, want uw God komt om wraak te nemen op uw vijanden. Hij komt om u te redden.’5En wanneer Hij komt, zal Hij de ogen van de blinden openen en de oren van de doven laten horen.6De verlamde zal opspringen als een hert en wie niet kon praten zal jubelen en zingen! In de wildernis zullen bronnen opwellen en in de woestijn zullen rivieren gaan stromen.7Het gloeiende zand zal veranderen in een meer, het dorstige land in waterbronnen. Waar de woestijnjakhalzen leven, zal gras en riet groeien!8En er zal een hoofdweg door dat verlaten land lopen die Heilige Weg zal worden genoemd. Iemand met een boos hart mag die weg niet betreden. God zal daar met u gaan, zelfs de onnozele kan die weg onmogelijk mislopen.9Langs die weg zullen geen leeuwen op de loer liggen noch andere roofdieren, alleen de verlosten zullen erop wandelen.10Zo zullen al de vrijgekochten van de HERE naar Sion huiswaarts kunnen gaan, liederen van eeuwige vreugde zingend. In de stad zullen zorgen en verdriet tot het verleden behoren, alleen vreugde en blijdschap zullen daar heersen.
— Návrat vykoupených na Sijón - Když Bůh přichází, promění se země v zahradu.
1 Poušť i suchopár se rozveselí, rozjásá se pustina a rozkvete kvítím. 2 Bujně rozkvete, radostně bude jásat a plesat. Bude jí dána sláva Libanónu, nádhera Karmelu a Šáronu. Ty uzří slávu Hospodinovu, nádheru našeho Boha. 3 Dodejte síly ochablým rukám, pevnosti kolenům klesajícím. 4 Řekněte nerozhodným srdcím: „Buďte rozhodní, nebojte se! Hle, váš Bůh přichází s pomstou, Bůh, který odplácí, vás přijde spasit.“ 5 Tehdy se rozevřou oči slepých a otevřou se uši hluchých. 6 Tehdy kulhavý poskočí jako jelen a jazyk němého bude plesat. Na poušti vytrysknou vody, potoky na pustině. 7 Ze sálající stepi se stane jezero a z žíznivé země vodní zřídla. Na nivách šakalů bude odpočívat dobytek, tráva tam poroste jako rákosí a sítí. 8 Bude tam silnice a cesta a ta se bude nazývat cestou svatou. Nebude se po ní ubírat nečistý, bude jen pro lid Boží. Kdo půjde po této cestě, nezbloudí, i kdyby to byli pošetilci. 9 Nebude tam lev, dravá zvěř na ni nevstoupí, vůbec se tam nevyskytne, nýbrž půjdou tudy vykoupení. 10 Ti, za něž Hospodin zaplatil, se vrátí. Přijdou na Sijón s plesáním a věčná radost bude na jejich hlavách. Dojdou veselí a radosti, na útěk se dají starosti a nářek.