1Na die week zei God tegen Mozes: ‘Ga weer naar de farao en zeg tegen hem: “De HERE zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen.2Als u hun dat weigert, zal Ik uw land straffen met een kikkerplaag.3-4De Nijl zal wemelen van de kikkers en zij zullen overal komen, in uw huis, uw slaapkamer, uw bed. In alle huizen van uw dienaren en uw volk zult u kikkers vinden, zelfs in de bakovens zullen ze zitten. De kikkers zullen u, uw dienaren en uw onderdanen het leven onmogelijk maken.” ’5De HERE vervolgde: ‘Zeg tegen Aäron dat hij zijn arm uitstrekt over de rivieren, de kanalen en de poelen en dat hij het land laat wemelen van de kikkers.’6Toen strekte Aäron zijn arm uit over de Egyptische wateren en de kikkers kwamen van alle kanten opzetten en overstroomden het hele land.7Maar de geleerden deden met hun toverkunsten hetzelfde en lieten op hun beurt een golf van kikkers over het land komen.8De farao riep Mozes en Aäron bij zich en zei: ‘Bid tot uw God en vraag Hem of Hij de kikkers wil weghalen, dan zal ik uw volk laten gaan zodat zij kunnen offeren.’9Mozes zei: ‘U moet maar zeggen wanneer u wilt dat ik voor u zal bidden, opdat de kikkers zullen verdwijnen. Alleen in de Nijl zullen dan nog kikkers achterblijven.’10De farao antwoordde: ‘Doe het morgen.’ En Mozes zei: ‘Zoals u wilt. U zult dan zien dat niemand gelijk is aan de HERE, onze God.11De kikkers zullen u, uw huizen, uw dienaren en uw onderdanen met rust laten, alleen in de Nijl zullen er nog achterblijven.’12Toen verlieten Mozes en Aäron het paleis van de farao en Mozes bad tot de HERE en vroeg Hem de kikkerplaag te beëindigen.13De HERE verhoorde Mozesʼ gebed en liet de kikkers sterven. Overal lagen dode kikkers, die een vieze stank verspreidden.14Ze werden op grote hopen bij elkaar gegooid.15Toen de farao echter zag dat de overlast van de kikkers was verdwenen, verhardde hij zijn hart en weigerde het volk te laten gaan. Precies zoals de HERE had voorzegd.16De HERE zei toen tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron dat hij met zijn staf op het stof van de aarde slaat. Het stof zal veranderen in muggen, overal in Egypte.’17Mozes en Aäron voerden Gods opdracht uit. Aäron sloeg met zijn staf in het stof van de aarde. Opeens verschenen in heel Egypte grote hoeveelheden muggen, die op de Egyptenaren en hun dieren neerstreken. Al het stof veranderde in muggen.18Ook deze keer probeerden de geleerden hen weer met hun toverkunsten na te doen, maar het lukte niet.19‘Dit is de hand van God,’ zeiden de geleerden tegen de farao. Maar de farao was opnieuw koppig. Hij weigerde naar hen te luisteren, precies zoals de HERE het van tevoren had gezegd.20Toen zei de HERE tegen Mozes: ‘Sta vroeg op en klamp de farao aan wanneer hij naar de rivier gaat om te baden. Zeg tegen hem: “De HERE zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen.21Als u dat niet doet, zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren en uw onderdanen loslaten. De huizen en zelfs de grond waarop zij lopen, zal wemelen van de steekvliegen.22-23Maar in het land Gosen waar mijn volk woont, zullen geen steekvliegen voorkomen, zodat u zult merken dat Ik, de HERE, in dit land ben. Ik zal mijn volk uit de handen van uw volk redden!” ’24En de HERE voerde zijn dreigement uit: in alle huizen en in heel Egypte wemelde het van de steekvliegen.25De farao ontbood Mozes en Aäron opnieuw en zei: ‘Jullie kunnen je gang gaan. Jullie mogen in dit land offers brengen aan je God, dan hoeven jullie niet de woestijn in te trekken.’26Maar Mozes antwoordde: ‘Dat kan niet. De Egyptenaren zullen er zeker aanstoot aan nemen als wij hier aan onze God offeren. Ze zouden ons stenigen!27Nee, wij willen drie dagreizen ver de woestijn in trekken en offers brengen aan de HERE, onze God, zoals Hij het ons heeft opgedragen.’28De farao gaf toe: ‘Goed, ik zal het volk de woestijn in laten gaan om offers te brengen aan de HERE, hun God, maar jullie mogen niet te ver weggaan. En vergeet niet ook voor mij tot jullie God te bidden.’29Toen zei Mozes: ‘Ik ga nu weg, ik zal de HERE bidden en Hem vragen of Hij de steekvliegen uit de huizen en het land wil weghalen. Morgen zullen er geen steekvliegen meer zijn. Maar pas op dat u niet weer liegt en het volk opnieuw verhindert de HERE een offer te brengen.’30Daarop verliet Mozes de farao en bad tot de HERE.31En de HERE deed wat Mozes tegen de farao had gezegd, de steekvliegen verlieten de farao, zijn dienaren en zijn onderdanen. Er bleef er niet één over.32Maar toch bleef de farao ook deze keer hardnekkig weigeren het volk te laten gaan.
Exodus 8
Český ekumenický překlad
van Česká biblická společnost1 Hospodin dále řekl Mojžíšovi: „Vyzvi Árona: ‚Vztáhni ruku se svou holí nad průplavy, nad říční ramena i nad jezera a vyveď na egyptskou zemi žáby.‘ “2 Áron vztáhl ruku nad egyptské vody a žáby vylézaly, až pokryly egyptskou zemi.3 Ale totéž učinili věštci svými kejklemi a i oni vyvedli na egyptskou zemi žáby.4 Tu povolal farao Mojžíše a Árona a řekl: „Proste Hospodina, aby mě i můj lid zbavil žab. Pak propustím lid, aby obětoval Hospodinu.“5 Mojžíš faraónovi odvětil: „Rač mi sdělit, kdy mám prosit za tebe, za tvé služebníky a za tvůj lid, aby Hospodin vyhladil žáby u tebe i v tvých domech. Zůstanou jen v Nilu.“6 Farao odpověděl: „Zítra.“ Mojžíš řekl: „Ať je podle tvého slova, abys poznal, že nikdo není jako Hospodin, náš Bůh.7 Žáby se stáhnou od tebe i z tvých domů, od tvých služebníků a od tvého lidu. Zůstanou jen v Nilu.“8 Nato odešel Mojžíš s Áronem od faraóna a Mojžíš úpěnlivě volal k Hospodinu kvůli žábám, kterými faraóna postihl.9 Hospodin učinil podle Mojžíšovy prosby a žáby v domech, ve dvorcích i na polích pošly.10 Shrabali je na hromady a kupy a zápach z nich naplnil zemi.11 Když však farao viděl, že nastala úleva, zůstal v srdci neoblomný a neposlechl je, jak Hospodin předpověděl.
— Komáři - Prach se promění v komáry, kteří obtěžují lidi i dobytek.
12 Hospodin řekl Mojžíšovi: „Vyzvi Árona: ‚Vztáhni svou hůl a udeř do prachu na zemi!‘ Stanou se z něho po celé egyptské zemi komáři.“13 I učinili tak. Áron vztáhl ruku s holí a udeřil do prachu na zemi a na lidech i na dobytku se objevili komáři. Po celé egyptské zemi se ze všeho prachu země stali komáři.14 Když totéž chtěli učinit věštci svými kejklemi, totiž vyvést komáry, nemohli. A komáři byli na lidech i na dobytku.15 Věštci tedy řekli faraónovi: „Je to prst Boží.“ Srdce faraónovo se však zatvrdilo a neposlechl je, jak Hospodin předpověděl.
— Mouchy - Hospodin trestá Egypt mouchami. Farao žádá Mojžíše a Árona o přímluvnou modlitbu.
16 Hospodin řekl Mojžíšovi: „Za časného jitra se postav před faraóna, až vyjde k vodě. Řekneš mu: Toto praví Hospodin: Propusť můj lid, aby mi sloužil!17 Jestliže můj lid nepropustíš, pošlu na tebe, na tvé služebníky, na tvůj lid i na tvé domy mouchy. Domy Egypťanů budou plné much, i ta půda, na které žijí.18 Ale zemi Gošen, kde se zdržuje můj lid, v onen den podivuhodně odliším. Tam mouchy nebudou, abys poznal, že já jsem Hospodin i uprostřed této země.19 Učiním rozdíl mezi lidem svým a lidem tvým. Toto znamení se stane zítra.“ 20 A Hospodin tak učinil. Dotěrné mouchy vnikly do domu faraónova, do domu jeho služebníků a na celou egyptskou zemi. Země byla těmi mouchami zamořena.21 Tu povolal farao Mojžíše a Árona a řekl: „Nuže, přineste oběť svému Bohu zde v zemi.“22 Mojžíš odpověděl: „Nebylo by správné, abychom to učinili. To, co máme obětovat Hospodinu, svému Bohu, je Egypťanům ohavností . Copak by nás neukamenovali, kdybychom před nimi obětovali, co je jim ohavností?23 Odejdeme do pouště na vzdálenost tří dnů cesty a tam budeme obětovat Hospodinu, svému Bohu, jak nám nařídil.“24 Farao řekl: „Propustím vás tedy, abyste obětovali Hospodinu, svému Bohu, na poušti. Jenom neodcházejte příliš daleko. Proste za mne.“25 Mojžíš odvětil: „Až od tebe odejdu, budu prosit Hospodina a zítra odletí mouchy od faraóna, od jeho služebníků i od jeho lidu. Jen ať nás opět farao neobelstí, že by nechtěl propustit lid, aby obětoval Hospodinu.“26 Pak Mojžíš od faraóna odešel a prosil Hospodina.27 A Hospodin učinil, jak Mojžíš řekl. Mouchy odletěly od faraóna, od jeho služebníků i od jeho lidu. Ani jediná nezůstala.28 Ale farao zůstal v srdci neoblomný i tentokrát a lid nepropustil.